tegenstanders waren de Amsterdamsche Doopsgezinden Lambert Bidloo en Herman Schijn, voor wie deze ‘ongebonden licentie’ een doorn in 't oog was. Eerste aanleiding tot dezen pennestrijd werd Bidloo's geschriftje: Onbepaalde Verdraagzaamheid de Verwoesting der Doopsgezinden (Amst. 1701), waarop tal van kleinere en grootere tegenschriften van weerskanten volgden. Aan Bredenburg's zijde stonden Corn. van Hock en W. Suderman, ter eere van wie ook gedichten in bovengenoemden bundel voorkomen. Geen wonder dat hij, evenals zijn vader, het hoofd der z.g. ‘Bredenburgsche fractie’, de Rijnsburgsche beginselen aanhing en medewerkte om die onder de Doopsgezinden te Rotterdam en elders ingang te doen vinden. Naast den meer genoemden bundel zijn er verscheiden stichtelijke liederen van hem bewaard in den Lusthof der zielen, een bundel geestelijke gezangen uit de kringen der Rijnsburgsche Collegianten meest afkomstig, door Claes Stapel verzameld; ze zijn wel heel vroom en goed schriftmatig, maar niet meer dan kreupelrijmen (blz. 102, 104, 105, 271, 389, 425, 486, 488, 493, 494 v.d. 7en druk, Amst. 1743). Het beste, waarin wel eenige dichterlijke verheffing valt te bespeuren getiteld ‘O Jesus, grootste Heer! gekroonde Zoon des Vaders!’ (blz. 425) werd in 1756 achter den 3den druk der doopsgezinde psalmberijming onder de gelegenheidsgedichten opgenomen. Waarschijnlijk is Br. te Rotterdam overleden.
Zie: Catalogus van de Bibliotheek der Vereen. Doopsgez. Gemeente te Amst. II (Amst. 1888) 151 en 310; J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895) 127, 266, 360, 368, 402 v.; Doopsgezinde Bijdragen V, 1 (1865) 71 v.; W.P.C. Knuttel, Catalogus Pamfletten IV, no. 13758.
Ruys