[Bredenburg, Johannes (1)]
BREDENBURG (Johannes) (1), overleden 28 Aug. 1691, deftig koopman te Rotterdam, gehuwd met Katharina Oudaan, een zuster van Joachim Oudaan, die in 1628 geboren was.
Hij is, zooals Joost van Geel zegt, ‘den ouderdom ontweken’, d.i. op de grens van den ouden dag gestorven en dus vermoedelijk een tijdgenoot van Oudaan geweest.
Zijn beteekenis voor de geschiedenis is gelegen in de rol, die hij gespeeld heeft onder de Collegianten. Deze protestanten waren het verst van Rome afgeweken en wars van elk kerkelijk verband. Ze ontkenden eenige belijdenis te zijn toegedaan, en beweerden tot de Algemeene Christelijke Kerk te behooren. In hun vergaderingen, Colleges geheeten, verklaarden zij elkander den zin der Schrift en kwamen eens in 't jaar te Rijnsburg te zamen om aldaar het Avondmaal te vieren. Voor alles zocht men de onderlinge verdraagzaamheid te bevorderen. Nu was Bredenburg ‘een vroom eenvoudig Kristen’ zooals Joost van Geel zegt, maar tevens ‘een schrauder philosooph’. Zijn nadenken leerde hem, dat er zulk een God, als die van welken de Schrift leert, niet zijn kon en voerde hem eindelijk tot de stoute stelling, ‘dat alle verstandelijke werking noodzakelijk is’. In 1671 gaf hij een Praetje over tafet uit, waarin de Collegianten boven Remonstranten en Doopsgezinden gesteld werden, als de eenige waarlijk verdraagzame Christenen.
Maar het ‘profeteeren’ van deze stellingen in de Vergadering gaf aanstoot. Men verdacht hem van instemming met Spinoza's Tractatus theologico-Politicus, dat in 1670 was uitgekomen, en meende, dat zulke overdenkingen bij de Collegianten uitgesloten moesten worden. Latinus Serbaltus Sartensis gaf zelfs een geschrift uit, waarin betoogd werd ‘J.B. esse Spinozistam atque ideo Atheistum’. Bredenburg verdedigde zich en trachtte door zijn Enervatio tractatus theologico-politici, in 1675 bij Naeranus verschenen, zijn tegenstanders te weerleggen. Hij maakte zich daardoor slechts te meer verdacht en Frans Kuyper en Abraham Limmerman