caansche oorkonden toont Berlière aan, dat van Santvliet, gepromoveerd in het negende jaar van Paus Bonifacius, zijne verschuldigde bijdragen voldeed voor zijne promotie, 1398. De oorkonden vermelden niets van een afstand van den abt Petrus maar wel vermeldt een van 22 Sept. 1418, dat een abt Petrus van St. Bernard eene procuratie geeft ter voldoening van het verschuldigde bedrag wegens zijne promotie te Rome. In de verbeterde abtenlijst (Bijdr. Hertogd. Brabant) met deze oorkonden in de hand opgemaakt, laat D. Berlière Petrus van Breda in 1418 de opvolger zijn van Petrus van Santvliet en schrapt Petrus van Gorkum uit de rij der abten. Evenwel ten onrechte. Uit: Invent. analytique des libri obligationum et solutionum no 1401 zien wij, dat de abt Petrus van Breda tot abt van St. Bernard gepromoveerd is te Florence ‘idibus Julii 1420’. Een der vaticaansche oorkonden, 26 Aug 1420, bevestigt dit; zij zegt, dat de abt Petrus is gepromoveerd tot de abdij van St. Bernard slechts kort geleden: ‘nuper, per obitum quondam fratris Petri ultimi abbatis.’ De reeds vermelde oorkonde van 22 Sept. 1418 kan dus geene procuratie geweest zijn van Petrus van Breda, te Rome nog niet gepromoveerd. Zij is dus een procuratie geweest van eene abt Petrus, opvolger van Petrus van Santvliet, voorganger van Petrus van Breda, n.l. van Petrus van Gorkum. Er volgen dus drie abten met name Petrus elkander op. Uit de oorkonden in het archief der abdij is het niet mogelijk deze drie abten te identificeeren, daar zij slechts met den naam van Petrus voorkomen. Petrus van Gorkum echter komt voor als cellier der abdij 7 Apr. 1406. Hij had gestudeerd aan de universiteit van Heidelberg,
waar hij 23 Juni 1394 was ingeschreven. Petrus van Gorkum heeft dus slechts kort bestuurd. Onjuist is ook, dat Petrus van Breda 1453 op 49-jarigen leeftijd zou overleden zijn, zooals ‘de Kroniek’ verzekert.
Evenals zijne voorgangers had Petrus van Breda in Rome klachten ingediend, dat de inkomsten der abdij te hoog opgegeven waren en hij dus te veel moest betalen bij zijne promotie. Een onderzoek werd 1420 bevolen, en opnieuw 1424, toen de betaling uitbleef. Eindelijk voldeed de abt Petrus van Breda aan zijne verplichtingen, reeds verminderd voor zijn voorganger, door zijn procurator Anselmus de Breda, abbreviator en corrector litt. apost. en deken van O.L.V. Kerk te Antwerpen, 1424, 27, 28. Walter van Gouda werd door den abt 1447 aangesteld als procurator om de twee-jaarlijksche verplichte bezoeken ‘ad limina’ 13 malen sinds 1446 verschuldigd te voldoen. Opnieuw blijkt hieruit, dat de promotie van Petrus van Breda en dus ook die verplichting dateert van 1420 en niet van 1418.
In een oorkonde der abdij 10 Juni 1420 komt de abt ‘Petrus Jan Jan Gillis soons sonze’ voor, die een cijns koopt op een huis te Breda. Van Donick identifieert hem met Petrus de Santvliet, wat niet meer mogelijk is. Daar het oorspronkelijke obituarium der abdij den dag van overlijden van Petrus van Gorkum aanteekent op 9 April, veronderstellen wij, dat deze abt Petrus van Breda is. Deze was nog niet gepromoveerd te Rome, maar zal evenals zijn opvolger Gerardus spoedig na den dood van zijn voorganger gekozen zijn onder de leiding van den abt van Villers, die daartoe het recht had. Deze oorkonde is dus gesteld na zijne keuze en voor de promotie te Florence, idibus Julii. Tijdens het bestuur van Petrus van Breda had de St. Elisabethsvloed plaats in 1421, waardoor een groot gedeelte der bezittingen der abdij in Westelijk Noord-Bra-