aanvaardde hij 10 Juni 1795 met een Oratio de Graecarum Romanarumque literarum studio, liberae reipublicae civibus imprimis commendando (Hard. 1795). In 1797 hield hij bij de overdracht van het rectoraat een Oratio de humanilatis studio a Poetarum lectione vel maxime incipiendo (Hard. 1797). In 1798 werd hij door het Intermediair Uitvoerend Bewind benoemd tot chef van het eerste bureau van het agentschap van nationale opvoeding; maar hij bedankte en bleef liever hoogleeraar te Harderwijk, waar hij ook bibliothecaris was. In 1804 nam hij evenwel het hoogleeraarsambt in de geschiedenis en de romeinsche antiquiteiten te Groningen aan. 19 December van dat jaar aanvaardde hij zijn ambt met een Oratio de Batavorum ingenio cum ad morum humanitatem tum ad doctrinae elegantiam et mature et eximie composito (Gron. 1805). In 1806 nam hij de benoeming tot rector der Latijnsche school te Amsterdam aan; in Juli van dat jaar aanvaardde hij dat ambt met een Oratio de mercatura humanitatis matre (Amst. 1806). Het volgende jaar werd hij door den invloed van van Lennep benoemd tot hoogleeraar in de middeleeuwsche en latere geschiedenis van Nederland. Hij aanvaardde dat ambt, dat hij tegelijk met zijn rectoraat waarnam, met een Oratio de studio historiae medii aevi commendando. Hij heeft beide ambten tot zijn dood waargenomen.
Hij was eerst gehuwd met Cecilia Drabbe, die in 1780 in het kraambed stierf, daarna met Helena Scheers, die de moeder van drie zoons (alle drie in dit deel beschreven) werd en die hem overleefde.
Bosscha heeft zeer veel latijnsche gedichten vervaardigd, die na zijn dood als Poemata door zijn zoon P. Bosscha zijn uitgegeven. Ook als vertaler was hij bekend, o.a. van Blair's Lessen over de redekunst, van Denon's Reizen in Egypte, van Schiller's Geschiedenis van den afval der Vereenigde Nederlanden, dl. I, maar vooral van Plutarchus' Levens van doorluchtige Grieken en Romeinen onderling vergeleken, uit het grieksch vertaald met aanteekeningen (Amst. 1789-1809, 13 dln.; bewerkt met E. Wassenbergh; 2e dr. door B.P. Tydeman, Amst. 1825). Ook voor de studie der klassieken heeft hij nuttig werk verricht door zijn veel gebruikte Bibliotheca classica sive lexicon manuale quo nomina propria ... illustrantur (Dav. 1794; 2e dr. 1816), ook door zijn Initia lectionis scholastici (Amst. 1809; 2e dr. 1816). Maar vooral is Bosscha bekend gebleven door zijn Geschiedenis der staats-omwenteling in Nederland, voorgevallen in het jaar 1813 (Amst. 1814-17. 8o. 4 dln. Met portr.), die nog altijd voor deze gebeurtenis een bron van beteekenis is. Bosscha heeft zich veel moeite gegeven om van verschillende zijden zijn materiaal bijeen te brengen; het is opmerkelijk en te waardeeren, dat hij zoo kort na de gebeurtenissen over zooveel stukken heeft kunnen beschikken. Niet alles is evenwel door hem gebruikt. Gelukkig is zijn materiaal bewaard gebleven; het berust sedert 1863 in het Rijksarchief en is reeds door Jorissen voor zijn De omwenteling van 1813 benut. Bosscha heeft zijn materiaal evenwel niet kunnen beheerschen; een beeld van de omwenteling heeft hij niet kunnen geven. In verband daarmede is de vorm van zijn geschiedenis niet aangenaam en zelfs
rommelig. Het ligt bovendien voor de hand, dat hij zoo kort na de omwenteling niet alles kon en wilde zeggen wat hij wist; als half-officieel geschiedschrijver moest hij bovendien velen van hooge positie ontzien.
Zijn portret is gegraveerd door A. Vinkeles.
Zie: Saxe, Onomasticon VIII, 435; het groningsche Programma inaugurale van 1804; van