die bij Aleid van Heiningen een dochter kreeg, Elisabeth, gehuwd met Foy van Broekhoven, baljuw en dijkgraaf van Rijnland en verder schout en burgemeester van Leiden.
Men ontmoet in dezen tijd meermalen den naam van Jacob v. Boschuysen o.a. in verband met de gebeurtenissen van 1481. Zoo wordt ook de aanvoerder van 400 krijgslieden (evenwel vermoedelijk ten onrechte) genoemd, door den stadhouder van Holland bisschop David tegen Amersfoort en de Utrechtschen te hulp gezonden (zie art. Willem) (A.M.C. van Asch. van Wijck, Driejarige oorlog tusschen Maximiliaan v. Oostenrijk en de stad Utrecht (1481-1484) in: Tijdschr. v.d. Monde V, 96). Een Jacob v.B. is baljuw van Rijnland, al wordt hij als zoodanig meer dan eens verward met Willem (o.a. bij Burman, Utr. Jaarb.). Jacob v.B. was ook een der schatmeesters, die van de in het gevecht bij Westbroek (26 Dec.) gemaakte Utrechtsche gevangenen de losprijzen den tresoriers der stad Leiden ‘te rekeninge’ gebracht hebben (Hist. Gen. Ber. IV, 210). Zoo was hij van nabij, soms zeer werkzaam, getuige van de gebeurtenissen van dat jaar (vgl. o.a. Orlers II 414), waarbij ook Willem (zie art.) en Bruning of Bruynink (zie art. Floris) betrokken waren, beiden in zooverre als zij behoorden tot de bij Broekhuysens overval van Leiden gemaakte, maar weldra weer losgelaten gevangenen.
Deze Bruynink moet wel de derde zoon geweest zijn van Floris (zie ald.), misschien in 1477 voorkomende, maar zeker in 1473 als Raad (hs. Slicher) en in 1476 als bewaarder van de Charters van Holland. Hij was gehuwd met Christina (Catharina Alg. Ned. Familiebl. VIII (1891) 178), dochter van Barend Quekel en van Maria van der Does. Brunings eenig kind, Margaretha (overl. 1510), schonk haar man Godschalk Oem v. Wijngaarden een aantal kinderen. Wat Jacob van Boschuysen betreft, belangrijker ambten heeft hij bekleed, n.l. dat van burgemeester van Leiden in 1485, 90, 91, en 94, terwijl hij schout was in 1498, 99, 1500 en 1501 (Bruynink bekleedde het eerste ambt in 1479 en 80; trouwens beiden worden, bij Orlers 591, ook genoemd onder de ‘veertig’).
In 1499 was het Philips de Schoone, die het ambt van schout aan Jacob tegen 'n bepaalde som voor 4 jaar verkocht (Blok t.a.p. 95). Als zoodanig zijn zijne rekeningen van 1502-1504 bewaard (W.J.C. Rammelman Elsevier, Inv. v/h Arch. der gemeente Leyden II, 88). Ook in verband met de lakenweverij en de bezendingen naar Calais komt zijn naam voor (N.W. Posthumus a.w. I, no. 688, 722, 773). Behalve de andere zoons schijnt den laatstvermelden Jacob o.a. ook een zoon, Willem, te moeten worden toegekend, welke Willem Jacobsz. dan de tweede echtgenoot moet geweest zijn van Duyfje, dochter van Jan Jansz. de Zeeuw (geb. 1520), wed. van Huyck van Alkemade, welke vrouw met haar tweeden echtgenoot o.a. voorkomt op 13 Mei 1548 (Gen. en Her. Bl. III 360 vlg.).
Lit. Van dit art. is de lit. al genoemd in den tekst. Zie ook het vorig art. En vergelijk verder nog: Jaarb. van den Ned. Adel (XXXI) 1892-93, 87, 417. En nog: Hs. Bockenberg (Hist. Gen. Utrecht); W.J.C. Rammelman Elsevier, De strijd tusschen Hoekschen en Kabeljauwschen in de jaren 1479-1483 in Ber. Hist. Gen. IV; dez., Inv. van het Archief v. Leyden I, 76.
Kooperberg