[Bosch, Iman Jacob van den]
BOSCH (Iman Jacob van den), zoon van Cornelis v.d.B. (1694-1749, officier) en Barbara 't Hooft (1694-1749), geb. te Tholen 6 Febr. 1731, overl. 26 Mei 1788 te 's Gravenhage. Hij studeerde te Leiden (ingeschr. 14 Sept. 1754 als Iman Jacob van den Bos, 23 jaar) en promoveerde er 15 Aug. 1757 in de geneeskunde op een dissertatie de Vivis humani corporis solidis. Hij vestigde zich als geneesheer te Sommelsdijk, 1760 te 's Gravenhage, waar hij eene uitgebreide praktijk had. Van zijne hand heeft men: Historia constitutionis epidemiae verminosae, quae annis 1760-1763 per insulam Overflakkee grassata fuit (L.B. 1769); Proeve over de voorbehoeding der kinderpokjes en de middelen, die deze schadelijke ziekte zouden kunnen voorkomen (Leid. 1770); Natuur- en geschiedkundige verhandeling over de oorzaken, voorbehoedmiddeten en geneeswijze der ziekte in ons vaderland (Amst. 1778; door de Hollandsche maatschappij van Wetenschappen te Haarlem met goud bekroond); Verhandeling over den waren aard der kinderpokjes en derzelver gemakkelijke en zekere genezing (Rott. 1791).
Hij was lid van verschillende buitenlandsche genootschappen: o.a. van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht; correspondent van de Geneeskundige Akademie te Parijs, en van het Bataviasche Genootschap; oprichter, directeur en secretaris van de Natuuren Geneeskundige Correspondentie-Societeit te 's Gravenhage.
Van den Bosch liet bij zijne echtgenoote Sara Barbara Cornelia Kolff 3 zonen en 8 dochters na, zijne zonen waren Gualtherus Jacob (II kol. 218), Cornelis Jacob (kol. 239) en Eliza.
Zie: Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, II, 232; Algem. Konst- en Letterb. 1831, II, 65-68; 1836, II, 215; van Geuns, Oratio (1791); Vaderl. Letteroef. 1793; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen I, 65.
Molhuysen