[Boot, Gerardus Wilhelmus]
BOOT (Gerardus Wilhelmus), geb. te Leur 31 Mei 1763, ged. 5 Juni; overl. te Gorinchem 6 Sept. 1832; zoon van Ds. Gerardus en van Maria Louisa Nummer;
Evenals zijn vader en beide broeders, Johannes Cornelis (kol. 214) en Diderik (kol. 211) oorspronkelijk voor theoloog opgeleid en daartoe aan Leiden's hoogeschool studeerende (ing. 11 Sept. 1781), werd hij door een hevige borstkwaal aangetast, liet die studie varen en legde zich toe op de beoefening der oude letteren. Achtereenvolgens is hij als praeceptor werkzaam geweest aan de lat. scholen te Breda, Middelburg en Zutphen en werd in 1792 rector te Gorinchem. In 1795 werd hij daar representant, in 1796 lid van den gemeenteraad, in 1798 lid der municipaliteit en later schoolopziener in het IVe district van Zuid-Holland. Tegelijk nam hij het rectoraat waar tot zijn dood.
Voor eigen genoegen beoefende hij de nederl. dichtkunst, waarvan hij nu en dan een proeve aan een of ander tijdschrift ter plaatsing afstond, doorgaans alleen met zijn initialen onderteekend. Meestal waren deze van luimigen aard. Doch aandoenlijk en diep gevoeld waren zijn verzen, wanneer hij den dood van een vriend of bloedverwant betreurde. Het meest bekende daarvan is: Bij de