[Boot, Dr. Gerard, of Gerrit]
BOOT (Dr. Gerard, of Gerrit), geb. te Gorinchem in 1604, overleden te Dublin in 1650; zoon van Godefroy (kol. 213) en van Christina van Loon. Hij studeerde en promoveerde in de medicijnen te Leiden, vertrok daarna ± 1630 naar zijn familie in Engeland en vestigde zich als geneesheer te Londen. Zijn groote bekwaamheden en godvruchtige levenswandel trokken de aandacht van koning Karel I, die hem tot zijn lijfarts aanstelde. Na het rampzalig uiteinde van dezen vorst 30 Januari 1649, verliet Boot Engeland en begaf zich naar Dublin, waar zijn broeder Arnold (kol. 211), lijfarts van den onderkoning van Ierland was geweest en er vele vrienden had.
Hij beoefende met goed gevolg de latijnsche en nederduitsche dichtkunst, zooals blijkt uit de lofdichten op een paar deelen der Nederlandsche Oorloghen van Pieter Christiaensz. Bor die met zijns vaders zuster was gehuwd.
Zijn zinspreuk was: ‘Christo duce nihil timendum’.
Dr. G. Boot huwde te Londen in 1631 met Catharina Menning, of Manning, bij wie hij drie zoons verwekte, t.w. Gerard, in 1707 nog te Dublin in leven als advocaat voor het Hof van Ierland; - Godefroy, in 1681 overleden als een der zes secretarissen bij de kanselarij van Ierland; - en Gerson Boot, in 1707 nog in leven als predikant bij de Duitsche gemeente te Dublin.
Wij bezitten nog van hem: Vrolycke Uuren (1630, 4o.) en Philosophia Naturalis reformata, id est Philosophiae Aristotelicae accurata examinatio, ac solida confutatio et novae et verioris introductio (Dublin 1641, 4o.) (met medewerking van zijn broeder Arnold).
Zie: Balen. Beschr. van Dordr, 1002; Biogr. Wdb. der Ned. Dichters (vervolg op Witsen Geysbeek); Alg. Konst en Letterbode 1847, I, 341; Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb. Ned. Letterk. 190; Alg. Ned. Familiebl. VIII, 203.
Regt