[Boogaard, Johannes Adrianus]
BOOGAARD (Johannes Adrianus), geb. 13 Juni 1823 te Rotterdam, overl. 2 Juni 1877 te Zoeterwoude bij Leiden, was het eenig kind van Jan Boogaard, doctor in de geneeskunde en Teuntje Elisabeth Rijshouwer. Na zijn gymnasiale opleiding te Rotterdam genoten te hebben, werd hij 18 Sept. 1844 te Leiden ingeschreven als student in de geneeskunde en promoveerde, 9 Oct. 1842, op eene Dissertatio de renum in morbo Brightii structura penitiori. Kort daarna begaf hij zich naar Berlijn, waar hij ong. 5 jaar bleef en zich onder de leiding van Virchow (destijds prosector) toelegde op de studie der pathologische anatomie, hetgeen hij daarna te Praag en Heidelberg nog gedurende enkele maanden voortzette, waarna hij te Rotterdam terugkeerde. Na een kort verblijf aldaar ondernam hij weer een studiereis en nu naar Londen en Parijs, waar hij de ontleedkundige verzamelingen ijverig bestudeerde en zich ook bekwaamde voor zijne promotie in de heelkunde, die 24 Mei 1850 plaats had. 1 Sept. 1851 werd hij benoemd tot prosector bij het ontleedkundig onderwijs aan de hoogeschool te Leiden en reeds spoedig begon hij met colleges te geven over ziektekundige ontleedkunde en weefselleer. 7 Juni 1853 huwde hij met Adriana Johanna Rijshouwer, die hem overleefde. 3 Mei 1862 werd hem de titel van hoogleeraar en conservator der anatomische verzameling toegekend, en 20 Jan. 1866 volgde zijne benoeming tot buitengewoon hoogleeraar en directeur van bovengenoemde verzameling, welke betrekking hij 21 Mrt. d.a.v. aanvaardde met het houden eener redevoering, getit.: De anatomisch-physiologische richting in de hedendaagsche geneeskunde uit de geschiedenis verklaard en gerechtvaardigd (Leid. 1866). In 1868 verwisselde hij het onderwijs in de weefselleer voor dat
in de algemeene ziektekunde, in 1869 voegde hij daarbij nog een privatissimum in hygiëne en 30 Dec. 1870, werd hij benoemd tot