later vertrok hij met echtgenoote en twee kinderen naar Batavia, om daar als onderchef bij de afdeeling Statistiek van het Indisch Bestuur werkzaam te zijn. Allengs klom hij op tot den rang van eersten gouvernementssecretaris (1867), in 1872 tot dien van directeur van Financiën. Bekwaam en ijverig, bezat hij bovendien veel tact en bedrevenheid in 't behandelen van moeilijke regeeringszaken, terwijl hij zich door zijn rechtschapenheid algemeen bemind maakte.
In 1877 van een verlof naar Nederland teruggekeerd, werd Bool nog in datzelfde jaar tot directeur van Burgerlijke Openbare werken benoemd. Inmiddels was hij van 1864 tot 69 tevens als redacteur van de Javasche Courant werkzaam geweest, waardoor zijn naam in nog wijderen kring bekend was geworden.
In 1879 vertrok B. andermaal met verlof naar 't moederland, waar hij zich aanvankelijk, terwille van de studie zijner zonen, te Leiden metterwoon vestigde. Later verwisselde hij deze stad als woonplaats voor Deventer (1891) en voor Utrecht (1896), in welke plaatsen zijn oudste zoon achtereenvolgens tot gemeentesecretaris benoemd was. Te Leiden was B. reeds in 1880 tot lid van den gemeenteraad gekozen, weldra ook tot wethouder van financiën en tot curator van de Instelling tot opleiding van Indische ambtenaren benoemd.
17 Mei 1882 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag uit den Indischen dienst verleend. Maart 1887 zag Bool zich door 't kiesdistrict Leiden tot afgevaardigde naar de Tweede Kamer Stat.-Generaal gekozen, waar hij plaats nam onder de leden der liberale partij. Natuurlijk bleven ook in de Kamer de belangen van Ned. Indië hem ter harte gaan; zijn parlementaire adviezen betroffen gewoonlijk in de eerste plaats koloniale aangegenheden. 10 jaar is B. lid der Tweede Kamer gebleven. Bij de verkiezingen van 1897 stelde hij zich niet opnieuw beschikbaar; hij had toen bijna den 70-jarigen leeftijd bereikt. Inmiddels had de oud-O. Ind. ambtenaar in 1889 als vertegenwoordiger van het Kon. Instituut voor de Taal-, Landen Volkenkunde van Ned. Indië deel genomen aan het ‘Congrès Colonial et International’ te Parijs, waar hij meer dan eene voordracht hield over Ned. Indië.
Zijn geschriften vindt men verspreid in verschillende tijdschriften, hoofdzakelijk in de Tijdspiegel (jaarg. 1883, 88 en 98), de Economist (1883), de Vragen des Tijds (1889, 94 en 97), het Tijdschrift voor Ned.-Indië (1884 en 86) en de Gids (1892). Ook in buitenlandsche tijdschriften, o.a. in The statesman's yearbook.
Zie: G. Keller in Levensber. Letterk. 1898, 31; Indische Gids 1898, I, 643; Tijdschr. Ned. Indië 1898, 174, en Nagtglas, Levensber. Zeeuwen, I, 53.
Zuidema