[Blauhulck, Jacob Sieuwertsz.]
BLAUHULCK (Jacob Sieuwertsz.), zoon van Sieuwert Jacobsz. Blauhulck, geb. te Enkhuizen 1523, overleden aldaar na Augustus 1613. Hij was te Enkhuizen raad, vroedschap, burgemeester, commissaris echtenstaat, raad admiraliteit 's Gravenhage 1588, equipagemeester der admiraliteit 1591. In 1580 erfde hij het groote graf in de Zuiderkerk Z.K. no. 172, waaruit later in de familie moeilijkheden ontstonden; hij woonde tot Mei 1591 in de Breestraat. Hij was te Enkhuizen een der voorstanders van de hervormde kerkleer in 1566 als wanneer werd gepredikt in de zoutkeet van Sieuwert Jansz. Crommedijck (zie i.v.) en door B. de aalmoezen werden vergaderd en ‘op eenen dag meer inkwam dan een geheele week in de kerk’. Hij werd bij vonnis van Alva van 22 Oct. 1568 verbannen wegens: ‘esté quérir en Frise ung predicant sectaire apostat pour prescher au dit Enchuysen.’ In Oct. 1587 rustte hij met succes het schip de Melknap uit onder hopman Pieter Semeyns om Leicester uit de stad te houden en op 9 Juli 1588 werd hij naar den Haag gecommitteerd om middelen te beramen tegen de aankomst van de Armada.
Hij is begraven in de Zuiderkerk en op een eikenhouten grafbord tegen den zuidelijken muur staat het opschrift met naamvers:
Begraven leyt alhier Hij staat in twee Juleeren
Lijden most hij eertijts Veel drux om 't woord des Heeren
Alsooc ballinschap snoo Langhe jaren seer fel
En Godt keerde de cans Claer ist gebleken wel
Want quam tenchuisen weer Kloeck hielp hij weder planten
Gods rein en ware Leer in spijt der Pausch trawanten