van den gemeenteraad. In de provinc. comm. van geneesk. onderz. en toevoorz. in Noord-Holland had hij zitting eerst als lid en later als voorzitter. Toen hij als zoodanig zijn ontslag nam, omdat hij op 11 Nov. 1817 benoemd werd tot hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden, vereerde hem deze commissie een huldeblijk met een vereerend schrijven als erkenning van zijne verdiensten. 7 Mrt. 1818 hield hij ter aanvaarding van zijn ambt eene Oratio de ratione Hippocratica nostra non minus quam Boerhaavii aetate, commendanda (L.B. 1819). Zijn onderwijs en vooral dat aan het ziekbed werd door zijne leerlingen zeer op prijs gesteld. In 1824 kreeg hij zijn ontslag, omdat hij benoemd werd tot inspecteur-generaal van den geneeskundigen dienst bij de land- en zeemacht. Terwijl hij van 1825 af Z.M. Willem I reeds nu en dan behandelde, werd hij op 19 Nov. 1835 aangesteld tot zijn lijfarts. 5 Mrt. 1841 kreeg hij zijn eervol ontslag als inspecteur-generaal en verhuisde naar 's Hertogenbosch. Van hem zijn geen verdere geschriften bewaard gebleven.
Zijn portret door J.B. van der Hulst in de Leidsche Senaatskamer.
Simon Thomas