aanwezend ingenieur, als hoedanig hij 27 Juli 1863 benoemd werd. Toen zijn ambtgenoot Kool met 1 Oct. 1863 tot ingenieur in algemeenen dienst werd benoemd, werd diens dienst, bestaande uit de lijnen Helmond-Venlo, Venlo-grens in de richting van Kaldenkirchen en Venlo-Maastricht, aan dien van van den Bergh toegevoegd. Eindelijk werden hem met 1 Jan. 1864 tevens de lijn Zwaluwe-Zevenbergen met de brug over het Hollandsch Diep aan den Moerdijk, alsmede de lijn van die brug naar Zwaluwe opgedragen. Met 26 Jan. 1876 werd hij benoemd tot hoofdingenieur, en met 1 Apr. 1876 werd hij verplaatst naar Arnhem, waar hem de aanleg der lijnen Amersfoort-Nijmegen, Arnhem-Nijmegen en Nijmegen-Venlo werd opgedragen.
De spoorwegbruggen te Venlo, Moerdijk, Arnhem en Nijmegen zijn onder zijne leiding gebouwd.
Op 22 Apr. 1883 trad hij op als Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, welk ambt hij om redenen van gezondheid 3 Juli 1887 neerlegde. Hij vestigde zich daarna te Maastricht, waar hij plotseling overleed.
Van den Bergh had algemeen den naam van een zeer practisch ingenieur, hij had een helder inzicht. Zoo heeft hij met veel moeite gedaan gekregen, dat de drie zuidelijke pijlers van de brug aan den Moerdijk pneumatisch zijn gefundeerd, terwijl de hooge autoriteiten daar liever kunstmatige eilanden aangelegd hadden. Een bewijs, dat hij omtrent rivieren weinig inzicht had, is, dat hij alle tien noordelijke pijlers op de gewone wijze, op beton omgeven door een damwand, heeft gefundeerd, terwijl hij had moeten begrijpen, dat de stroom van en naar het noordelijk deel van het Bergsche Veld, gedeeltelijk door den spoorwegdam en een langen strekdam afgesneden, zich op een of meer dier pijlers met volle kracht moest werpen. Het heeft later zeer groote sommen geld gekost, eenige dezer pijlers door steenbestorting tegen ontgronding te verdedigen. Zijn lofredenaar verdedigt het feit, dat van den Bergh niet gezorgd heeft, dat de onderbouw van de brug aan den Moerdijk voor dubbel spoor is ingericht, met er op te wijzen, dat de raming reeds zoo hoog was.
De stationsgebouwen, tijdens zijn verblijf te Arnhem aangelegd, zijn architectonisch welgeslaagd, doch de daaraan bestede kosten zijn zeer groot.
Als minister heeft hij gedurende zijn vrij langdurigen dienst weinig tot stand gebracht, de Kamers hadden weinig vertrouwen in hem; hij heeft verscheidene malen échec geleden en zijn partij- en geloofsgenoot Bahlmann heeft in de vergadering van 22 Dec. 1885 zeer hatelijke beweringen aan zijn adres gericht.
Hij was lid der Rijkscommissie voor het behoud der monumenten.
Van den Bergh was ongehuwd.
Zie eene levensschets van hem door J.L. Cluysenaer, met portret, in de Ingenieur van 7 Juni 1890.
Ramaer