[Berckel, Hendricus Adrianus Antonius van]
BERCKEL (Hendricus Adrianus Antonius van), zoon van Mr. Hendrik van Berckel, wethouder en burgemeester van Delft, en Gijsberta Maria Albertina van der Kun, werd 9 Aug. 1809 te Delft geb., overl. te Rotterdam 11 Aug. 1866. Na zeven jaar de lagere school bezocht te hebben, werd hij eerst op het collegie Hageveld, en, toen dat in 1825 gesloten was, op de Latijnsche school te Delft in de oude talen onderwezen, studeerde vervolgens te Leiden in de rechten en promoveerde hier 26 Jan. 1831 op een dissertatie de Sortibus, waarna hij zich te 's Gravenhage als advocaat vestigde. In Juli 1832 deed hij met den heer Serrurier een reis door Duitschland en Zwitserland naar Napels, en over Frankrijk terug. Van nu af bewoog hij zich ijverig in het practische leven, oefende zich in de notarieele praktijk en werd in 1842 plaatsvervangend kantonrechter te Delft. Hij werd in 1846 bij den Hoogen Raad benoemd tot lid van het bureau van consultatie. Reeds in 1838 was hij door den raad van Delft benoemd tot armbezorger en regent van het Weezen-, Oude Mannenen Vrouwenhuis der R.K. gemeente. Later bekleedde hij behalve andere betrekkingen, die van Curator van het gymnasium te Delft en tevens die van rechter in de arrond.-rechtbank te Rotterdam. Hij stond bekend als een vlijtig beoefenaar van de oude talen.
Hij schreef: Een Hollandsch dorp in de XIV eeuw, in de Dietsche Warande; De armenzorg van ouds burgerlijk (1857); Het vaan als regtsteeken, in Dietsche Warande; Beoordeeling van Rietstaps Armorial, en van v.d. Berghs zegel- en wapenkunde, in de Gids 1864, IV, 172; Beginselen van het oud