[Banga, Jelle]
BANGA (Jelle), geb. 23 Aug. 1786 te Franeker, overl. 13 Apr. 1877 aldaar, was de zoon van Tjeerd Sytzes Banga en Leeuwkjen Hendriks Koster. 18 Nov. 1807 werd hij bevorderd tot doctor in de geneeskunde en vestigde zich toen dadelijk in zijne geboorteplaats, waar hij gedurende 60 jaar de praktijk uitoefende en om zijne hoedanigheden als medicus zeer geacht werd. Behalve als geneesheer maakte hij zich ook verdienstelijk voor het algemeen belang door het waarnemen van openbare betrekkingen, behalve, dat hij van 1815-65 lid was van de provinciale geneeskundige commissie in Friesland, nam hij ook deel aan het stadsbestuur. 18 Dec. 1813 werd hij bij besluit van commissarissen-generaal van Friesland aangesteld tot burgemeester en 4 Jan. 1815 als zoodanig ontslagen bij besluit van den gouverneur. 6 Mrt. 1824 werd hij bij Kon. besluit benoemd tot lid van den raad en in Oct. 1826 door de stemgerechtigden gekozen tot lid van het kiescollege. 17 Dec. 1836 bij Kon. besluit weer benoemd zijnde tot burgemeester, verklaarde hij zich die benoeming niet te laten welgevallen en werd deze, 12 Mei 1837, weer ingetrokken. 19 Aug. 1843 werd hij benoemd tot wethouder en 19 Jul. 1847 weer tot burgemeester, welk ambt hij toen verscheiden jaren bekleedde. Bij al deze werkzaamheden vond hij nog tijd voor wetenschappelijke studie op historisch gebied, waarvan als resultaat verscheen zijne Geschiedenis van de geneeskunde en hare beoefenaren in Nederland voor en na de stichting der Hoogeschool te Leiden tot aan den dood van Boerhaave (Leeuw. 1868). Vroeger zag van hem het licht: Verhandeling over de epidemische ziekte, welke gedurende 1826 in de noordelijke provinciën der Nederlanden geheerscht heeft (Aug. 1828).
Simon Thomas