[Amsweer, Melchior van of Amswer]
AMSWEER (Melchior van) of Amswer, was een zoon van Aylko en de eenige broeder van den meer bekenden Doede van Amsweer (zie boven). Nadat hij voor zijn studiën verschillende scholen en academiën had bezocht, waaronder die van Heidelberg er een was - 13 Apr. 1570 werd hij daar als Frisius ingeschreven - werd hij geroepen om te dienen aan het hof van den ouden hertog Georg van Liegnitz in Silezië. Zeer teleurgesteld over 't geen hij daar heeft ondervonden (in een nader te noemen werkje staat een Alphabetum aulicum, dat - al is 't mogelijk niet door hem gedicht, toch in allen gevalle wel zijn meening zal weergeven, en waarin te lezen is: languent virtutes, scelus at omne regnat in aula) keerde hij 1579 naar 't vaderland terug. Te Groningen woonachtig kon hij na het verraad van Rennenberg in 1580 - na een poos op 't raadhuis gevangen te hebben gezeten - van daar vluchten. Daar hij daarbij zijn broer vergezelde, zal hij wel evenals deze naar Emden zijn gegaan. In het begin van 1582 was hij te Antwerpen, waar hij - ofschoon niet zuiver luthersch; hij stemde wel met de Augsburgsche confessie in, maar niet met de leer der ubiquiteit - met Melchior Clant voorganger der luthersche Kerk is geweest. 1585 begaf hij zich naar Emden, waar het hem, om zijn theologisch standpunt eenige moeite kostte, in de Kerk te worden opgenomen; en later naar Friesland bij graaf Willem, die hem zeer hoog schatte. Nauwelijks dertig jaar oud en ongehuwd is hij Aug. 1587 te Dordrecht gestorven; hij legde daar toen een bezoek af bij Johannes van der Myle.
In 1581 schreef hij Querela Frisiae minoris ad Illustr. Uraniae principem, et caeteros confoederatos Belgiae status. De uitgave daarvan had echter eerst veel later plaats, n.l. in 1619 en door Doede. Behalve die Querela zelf bevat het boekje ook nog Epithalamium in honorem nuptiarum generosi ac nobilis Ludovici de Flandria de Praet etc. domini, et generosae ac nobilis virginis Mariae Marnixii de S. Aldegond., met een voorrede van Melchior zelf aan den vader der bruid, Philips van Marnix; verder een Ad lectorem epigramma en het genoemde Alphabetum aulicum. Volgens Doede liet hij nog meer schriftelijken arbeid achter, maar: ‘versnellet met den Doodt, is het stuck werck ghebleven’. Wat Melchiors theologische inzichten betreft, vermoedelijk zullen die wel ongeveer eender als die van zijn broer, en dus van min of meer remonstrantschgezind-protestantschen aard zijn geweest. Een onderzoek ernaar zou zich kunnen bedienen van de volgende stukken uit het archief der Evangelisch-reformierte Kirche te Emden: 1o. Confessio Melchioris ab Amsweer de coena Domini 7 Mart. 1586 (de korte inhoud ervan kan opgemaakt uit Feith en Brugmans, De kroniek van Abel Eppens II (Amst. 1911) 557) en 2o. Varia, losse archiefstukken sub no. 94, een brief van hem aan de predikanten te Emden over zijn avondmaalsbelijdenis.