door omgang met menschen van allerlei stand en betrekking als door eigen aanschouwing zich van den toestand hier en elders op de hoogte te stellen. Geregeld bezocht hij de Landhuishoudkundige Congressen, en trad ook verscheidene malen als voorzitter der derde afdeeling op, was lid van de Koninklijke Academie van wetenschappen, van de Vereeniging voor de statistiek, van de Maatschappij tot bevordering der Nijverheid, en van de Provinciale Staten en den Gemeenteraad van Utrecht, en deed herhaaldelijk, voor die dagen zeer verre reizen. In 1825 bezocht hij Hongarije, het volgende jaar, in gezelschap van zijn Luikschen ambtgenoot Bronn, Antwerpen, Zeeland, Marken, Wieringen, Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Rottum en Borkum, in 1832 Silezië en in 1835 Rusland en gaf in zijne, in twee deelen, ook van deze reis uitgegeven beschrijving, zooveel belangrijke bijzonderheden over dit rijk ten beste, dat het langen tijd als een der waardevolste bronnen voor de kennis van dat land is beschouwd.
Behalve deze werken deed Ackersdijck een groot aantal vlugschriften en grootere en kleinere opstellen in de voornaamste tijdschriften dier dagen het licht zien, in welke hij zijne meening over de banken van leening en de beginselen van welke eene goede wet over dit onderwerp moest uitgaan, de beste middelen om armoede te keeren en spaarzaamheid op te wekken, de vrijheid van handel, en wat daarmede samenhangt, de regeling der financiën, de bevordering der openbaarheid, het nut der statistiek en het koloniaal stelsel deed kennen, en hoewel, evenals zijne reisverhalen, deze verhandelingen niet altijd belangstellende lezers vonden - zijne Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven, die hij, in 1844, met eenige zijner Utrechtsche vrienden begonnen was uit te geven, moesten reeds in 1847, uit gebrek aan lezers worden gestaakt - en het hem o.a. in 1835 ter gelegenheid van de korenwetten, in 1845 van de uitgift van papiergeld ten opzicht waarin hij zelf later zijne dwaling erkende, en in 1855, bij de instelling der Commissie voor de Statistiek, niet steeds gelukte de regeering tot zijne inzichten over te halen, had hij toch ook dikwerf de voldoening dat zijne voorstellen werden gevolgd. Zoo werd in 1845 het tarief van in- en uitgaande rechten overeenkomstig de door hem voorgestane beginselen herzien, en in 1851 onze scheepvaartwetgeving naar zijne inzichten gewijzigd, bij de wet van 18 September 1852 de voor onze industrie zoo schadelijke bepaling betreffende het maken van gouden en zilveren voorwerpen van licht gehalte ingetrokken, en toen in 1846 en volgende jaren het meer en meer duidelijk werd, dat maatregelen moesten worden getroffen om een staatsbankroet te voorkomen, en zoowel
van den kant der Regeering als van de Natie allerlei plannen voorgesteld werden, om door kunstige operatiën het telkens wederkeerende tekort te dekken, werd vooral door zijne bestrijding het ontwerp, door den minister J.J. Rochussen voorgedragen door de Tweede kamer verworpen, terwijl in 1850, op zijn aandrang het college van raden en Generaal Meesters voor de Munt werd behouden in het welk hij een waarborg voor de deugdelijkheid onzer munt zag.
Zijn portret is gelitograph. door P.W.v.d. Weyer.
Men zie over hem onder de, bij Petit vermelde geschriften, vooral de uitvoerige levensbeschrijving van zijn vriend en ambtgenoot Mr. O. van Rees in den Utrechtschen studenten-almanak van 1862, achter welke eene volledige opgaaf zijner geschriften voorkomt.
de Savornin Lohman