[Ablaing Van Giessenburg, Mr. Willem Jan baron d']
ABLAING VAN GIESSENBURG (Mr. Willem Jan baron d'), geb. te Amsterdam 1 Juli 1812, overl. te 's Gravenhage 2 April 1892, zoon van baron Johan Daniël Cornelis Carel Wilhelm (zie II kol. 4) en van diens 1e echtgenoote Henriette Elisabeth Corver Hooft. Hij studeerde te Utrecht in de rechten van 1830 tot 1836 en promoveerde aldaar 6 Febr.1836 op een diss. de Jure civili militis. Zijn studie was onderbroken door dienstneming bij het corps vrijwillige jagers der Utr. hoogeschool. Later was hij officier der mobiele Utrechtsche schutterij. Achtereenvolgens was hij referendaris bij den Raad van State, lid van den Hoogen Raad van Adel (sedert 1848), referendaris bij het departement van Binn. Zaken en raad-adviseur bij het departement van Justitie, uit welk ambt hij in 1866 op zijn verzoek eervol werd ontslagen. Hij was ridder der Johanniterorde en kamerheer des konings i.b.d. Als lid van den Hoogen Raad van Adel was hij voortdurend in de gelegenheid de belangrijke collectiën van wijlen baron van Spaen te raadplegen en stond de rijke bibliotheek van gemeld college steeds tot zijn beschikking. Met behulp van die bronnen heeft hij een aantal werken saamgesteld, waarvan een opgaaf hier beneden volgt, en die nog steeds door genealogen en historici met vrucht worden geraadpleegd.
d'Ablaing huwde tweemaal. Eerst in 1845 met Jkvr. Agneta Leopoldina Maria Boreel (1814-64); daarna in 1879 met Jkvr. Jacoba Margaretha Maria Rendorp van Marquette (1826-1909).
Uit het eerste huwelijk sproten zeven kinderen, waarvan er drie op jeugd. leeftijd zijn overl. Een dochter Agneta Leopoldina Jacoba leeft als weduwe van Donato Leonardo Salvatore ridder Tugini, die als buiteng. gezant en gevolm. minister van Italië in 1906 te 's Gravenhage stierf; een andere dochter Johanna Catharina Ottolina overleed te Grosz Lichterfelde in 1884, als echtgenoote van Udo Friedrich Karl Gustav von Bodelschwingh, kamerheer van den keizer van Duitschland.
Baron d'Ablaing van Giessenburg schreef de volgende werken: Regtmatigheid van schadevergoeding voor afgeschafte Heerlijke rechten (1849); De Duitsche Orde, of beknopte geschiedenis, indeeling en statuten der broeders van het Duitsche Huis van St. Marie van Jerusalem (1857); De Ridderschap van de Veluwe, of geschiedenis der Veluwsche jonkers, opgeluisterd door hunne acht stamdeelen, huwelijken, kinderen en wapens (1859); Nederlandsche Gemeentewapens, of Wapenboek der Gemeenten, Heerlijkheden, Waterschappen en Corporatien, welke sedert 1815 deel hebben uitgemaakt van, of behoord hebben tot het Koningrijk der Nederlanden, zoowel Noordelijk als Zuidelijk gedeelte (1862). Op dit werk bestaan een paar vervolgen door J.M. Lion (III kol. 774); Wapenboek der Ridders van de Duitsche Orde, Balye van Utrecht, opgeluisterd door hunne vier opgezworen adellijke kwartieren en acht stamdeelen, huwelijken en kin-