[Ablaing, Johan Daniël d']
ABLAING (Johan Daniël d'), Vrijheer van Giessenburg, geb. 25 Jan. 1703, was president der Staten van Utrecht, gecommitteerde der Algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden en erfhoutvester in het jachtgericht van Utrecht. In het algemeen bekleedde hij in en namens dit gewest aanzienlijke ambten, bezat vele heerlijkheden en had door een en ander gedurende een lange reeks van jaren veel invloed. Het geslacht d'Ablaing stamde oorspronkelijk uit Artois en ontleende zijn naam aan het huis Ablain, tusschen Atrecht en Douai gelegen. In de 17de eeuw vestigde het zich in de noordelijke Nederlanden, waar het in Utrecht en Holland aanzienlijke goederen bekwam. Johan Daniel d'Ablaing hier genoemd was een der voormannen bij de omwenteling in Utrecht van 1747; hoezeer het Stadhouderlijke Huis toegedaan, was hij geenszins een blind bewonderaar van het doen en laten der stadhouders, vooral niet gedurende het bewind van Prinses Anna, de Gouvernante. Nochtans werd hij door deze, met nog zeven andere der voornaamste Regenten, tot voogd over haar zoon aangesteld. In het werk van A.S. Abbema (zie kol. 2), vindt men veel tot lof van hem vermeld; onder anderen deze uitspraak van Willem V, in 1775 tot Abbema gebezigd: ‘dat hij den Heer van Giesenburg altoos gehouden had voor een zijner beste en oprechtste vrienden, die zonder vleyerij en zonder baatzucht hem altoos ongeveinsd de ware belangen van het Vaderland en van het Stadhouderlijk Huis had onder het oog gebragt, wiens gemis hij nog dagelijks ondervond.’ d'Ablaing was ook een bevorderaar der wetenschap. Hij stierf 25 Mrt. 1775, na tweemaal gehuwd te zijn geweest, eerst met