[Vos, Johannes]
VOS (Johannes), geb. 1363 te Heusden, gest. 2 Dec. 1424 te Windesheim. Hij is de voortreffelijkste prior van dit klooster, tevens de beste opperprior van de windesheimsche kloostervereeniging geweest. In zijn jeugd genoot hij onderwijs te Deventer. Daar kwam hij in kennis met Florens Radewijns en werd door dezen voorgesteld aan Gerrit de Groote, die bij die eerste ontmoeting van hem zeide: ‘Dat is de man dien ik gezocht heb; met hem zal ik iets goeds op aarde doen.’ Aanvankelijk was Vos werkzaam onder de Broeders des gemeenen levens, maar toen het klooster te Windesheim in 1387 was gesticht, werd hij daar in 1388 novitius. In 1391 kozen de broeders hem, ondanks zijn jeugdigen leeftijd, tot prior. Onder zijn bestuur heeft het klooster zijn hoogsten bloei bereikt en ontstond ook de kloostervereeniging of het kapittel van Windesheim. Bij de oprichting bestond dit uit slechts 4 kloosters; bij den dood van Vos waren er reeds 24 mannen- en 4 vrouwenconventen toegetreden. En dit niet alleen: in zijn tijd werden de Constitutiones (de grondwet der Vereeniging) opgesteld en bereikte de kritisch-letterkundige arbeid der broeders zijn toppunt. Daarentegen hield hij dezen zooveel mogelijk terug van de studie der boeken van Thomas Aquinas en anderen, waarin op scholastieke wijze over de gehoorzaamheid en dergelijke onderwerpen werd gehandeld.
Vos wordt ons geteekend als een zeer godvruchtig en beminnelijk man; natuurlijk was zijn vroomheid die van zijn kring en zijn tijd. Zóó weinig hield hij zich bezig met de dingen uit het gewone leven, dat hij door de broeders, naar het artwoord dat hij meestal gaf, ‘Joannes nescio’ werd genoemd.
Dagelijks overpeinsde hij de zgn. vier uitersten des menschen (dood en oordeel, hel en hemel); zijn lijfspreuk was dan ook: ‘Uitstel, o Heer!