Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1144]
| |
zijn opleiding te hebben genoten, begaf hij zich in 1828 naar Utrecht, waar zijn oom van Heusde naast geschiedenis en oude letteren, ook de philosophie doceerde. Zijne studie werd onderbroken door den belgischen opstand, daar hij zich liet inlijven bij de utrechtsche vrijwillige Jagers onder kapitein Wilhelmi. Nadat de studiën in Nov. 1831 waren hervat, mocht Scholten in 1835 promoveeren tot doctor in de letteren op eene dissertatie de Demostheneae eloquentiae charactere en in 1836 tot doctor in de theologie op een proefschrift getiteld: Disquisitio de Dei erga hominem amore, principe religionis Christianae loco. Na het proponentsexamen in Gelderland te hebben afgelegd, werd hij 4 Feb. 1837 predikant te Meerkerk. Zijn huwelijk met mej. M.A. de Kock, mocht slechts één jaar duren. In 1840 werd hij Muurling's opvolger te Franeker en aanvaardde zijn professoraat met eene rede de Vitando in Jesu Christi historia interpretanda docetismo, nobili, ad rem Christianam promovendam, hodiernae theologiae munere. Op zijn Wartburg, gelijk prof. Royaards het friesche stadje noemde, kon hij, bij gebrek aan studenten, rustig studeeren. Na de opheffing van het Athenaeum aldaar in 1843, volgde zijne benoeming tot buitengewoon hoogleeraar te Leiden, waar hij op 16 Sept. intrede deed, met eene rede de Religione Christiana suae ipsa divinitatis in animo humano vindice; twee jaren later die van gewoon hoogleeraar, welke waardigheid hij tot 1881 mocht bekleeden. Inmiddels was hij in 1842 hertrouwd met mej. A.M.A. Ras. Hem waren toevertrouwd de lessen in Inleiding tot het N.T. en de zgn. Theologia naturalis, weldra ook de Dogmatiek; na 1877 (invoering nieuwe wet op het H.O.) Wijsbegeerte van den godsdienst en Geschiedenis van de Ieer aangaande God. Op den katheder heeft hij geprofeteerd. Ook op den kansel, waar hij meer tot het verstand dan tot gevoel of verbeelding zich richtte, sprak hij met warme overtuiging en innige vroomheid. In de reeks zijner geschriften komen vele leerredenen voor. Op wetenschappelijk gebied gaf hij tal van boeken, die getuigen van zijne ernstige bestudeering van het N.T., sinds 1864 bij het licht in Tubingen, met name door F.C. Baur, ontstoken. Zijn standaardwerk is de Leer der Hervormde kerk in hare grondbeginselen (waarvan vier uitgaven het licht zagen). Niet bevredigd door het destijds heerschende bijbelsch supra-naturalisme; te Meerkerk rechtstreeks in aanraking gekomen met het Calvinisme; onder den indruk van het historisch onderzoek door Schweizers Glaubenslehre, vatte hij het plan op het godsdienstig geloof der vaderen te vertolken in overeenstemming met de behoeften van zijn tijd. In verband met deze studie stond zijne deterministische opvatting, neergelegd in het boek over De vrije wil (in tegenstelling met Hoekstra's beschouwing van Vrijheid). Hij werd zoo de grondlegger der moderne theologie ten onzent, welker krachtige leider hij tot zijn dood bleef. Zijne zeer geroemde colleges te Leiden, uitmuntend door scherpte van voorstelling, meesleepende taal en critiek, trokken behalve theologen ook talrijke toehoorders uit andere faculteiten, zoodat zijne denkbeelden overal geestdriftige volgers en vertolkers vonden en hij een machtige factor is geworden in het godsdienstig Ieven ten onzent in de tweede helft der 19de eeuw. Ook aan de vertaling van het N.T. heeft hij een werkzaam aandeel gehad; die van de Johanneïsche geschriften was hem opgedragen. Sinds 1850 was hij bestuurder van het Haagsch Genootschap, en daarnaast van menig wetenschappelijke vereeniging. | |
[pagina 1145]
| |
Zijn portret bestaat in lithographie door J.P. Berghaus, J.H. Hoffmeister, F. Schroeder e.a. Zie: A. Kuenen in Jaarb. der Kon. Ac. van Wetensch. 1885, met bibliographie; dez. in Levensb. Letterk. 1886, 3; W. van der Vlugt, Levensb. Letterk. 1893, 263; dez., Geestel. Wetenschappen in Een halve eeuw 8; J. Herderscheê De moderne godsd. riehting in Nederland 81. Herderscheê |
|