Frankrijk medemaakte. In 1823 volgde zijne bevordering tot 1en luit., in 1825 die tot luit.-adj., zooals. de belgische opstand hem aantrof op de citadel te Luik. In Holland teruggekomen, werd hij in 1831 kapitein, in 1834 bij het mobiele leger geplaatst, in 1836 kapt.-adjudant, in 1838 adjudant van den gen. maj. v. Daijeren, van 1839 tot 43 bij dezen, toenmaals prov.-commandant van Overijsel, in functie zijnde, in laatstgenoemd jaar uit die betrekking ontslagen en bevorderd tot kapt. 1e kl., in 1847 tot majoor, in 1853 tot luit.-kolonel en adjudant des Konings in buiteng. dienst, in 1855 tot commandant van het reg. grenadiers en jagers en tot kolonel, in 1857 tot gen.-majoor en gouverneur der Kon. Militaire Academie, terwijl hij in 1861 gepensionneerd werd met den rang van luit.-genl. Na zijn ontslag bleef hij aanvankelijk te Breda wonen, maar wenschte hij zich te Alkmaar, waar zijn vader vele jaren rijks-ontvanger was geweest en de familie zijner vrouw woonde, te vestigen; en hij deed zulks ook, maar toen was zijne echtgenoot, terwijl zij daar logeerde, hem reeds ontvallen. Hij was 17 Januari 1828 gehuwd met Margaretha Petronella, dochter van den notaris Adrianus Petrus de Lange en diens eerste vrouw Elisabeth Kikkert, geb. 20 April 1806, overl. 16 Juli 1868. Hij liet 4 zonen na.
Zie: Alkm. Courant 6 April 1879.
Bruinvis