[Rijswijck, Jacob van]
RIJSWIJCK (Jacob van), broeder van Dirk (2), geb. te Nijmegen in Maart 1558, Jezuïet geworden 23 Maart 1577, overl. te Rijnberk(?) 15 Oct. 1606. Hij onderwees de letteren, wijsbegeerte en zedekundige godgeleerdheid, en oefende tegelijkertijd het geestelijk dienstwerk uit in Munsterland. Nadat hij graaf Johan van Oostfriesland, generaal in spaanschen dienst, en diens gemalin Sabina Catharina voor de kath. kerk had gewonnen, mocht hij in 1601-1606 in het kleine graafschap Rietberg, bij Paderborn, dat Sabina haar man als bruidschat had aangebracht, den roomschen godsdienst grootendeels herstellen, en stond de abdis van het stift te Freckenhorst, Elisabeth van den Bergh, krachtig bij om dit voor het oude geloof te behouden. In denzelfden geest werkte hij te Emden aan het hof van Johan's broeder Enno, doch met weinig gevolg. Toen Johan in 1606 deel nam aan den strijd, dien hertog Hendrik Julius van Brunswijk-Wolfenbüttel tegen zijn onwillige onderdanen te voeren had, vergezelde hem van Rijswijck als biechtvader en aalmoezenier en wijdde zich geheel aan de geestelijke en lichamelijke belangen der soldaten, die door ziekte werden geteisterd, totdat de dood ook hem wegrukte.
Zie: Reiffenberg, Historia Soc. Jesu ad Rhenum infer., 428; Duhr, Geschichte der Jesuiten in den Ländern deutscher Zunge II: 1, p. 23, 46, 62; II: 2, p. 301.
van Miert