Genoemd moeten worden: 1. Jan v.R.v. Wulven, wel genoemd Jan v.R. de jonge, die in 1537 vermeld wordt in de ridderschap van Utrecht, maar reeds drie jaar later stierf door een val van zijn paard. 2. Adriaan, geb. 14 Aug. 1501, (Utr. Placaatb. I, 753 veronderstelt 1502), ten doop gehouden door den lateren paus Adriaan VI, een geleerd man en deken van het kapittel te Utrecht, raadsman v.d. koning v. Spanje en overl. 7 Dec. 1559. Volgens A. Drakenborch (Aant. op d.K.O.v. Ned. (Utrecht 1744) 72) zou hij, 20 Febr. 1511, nog zeer jong zijnde, tegen zijn wil bevorderd zijn tot kanunnik in de Domkerk en wel door toedoen van zijn moeder, die zijn jongeren broeder Jan boven hem zou hebben voorgetrokken en Adriaan, min of meer misleidend zou hebben bewogen, ten bate van genen, tot afstand van de goederen van Wulven (de oudere broeder Jan was toen al dood). Zij zou trouwens reeds 27 Maart 1527 haar goed Wilp reeds aan den jongeren Jan opgedragen hebben, hetgeen Adriaan ‘overdenkende, dat, hetgeene gedaan was, niet konde herdaan worden’, na verdeeling zijner goederen onder zijn kinderen (in tegenwoordigheid zijner vrienden) bewogen zou hebben tot het (nu gewillig) aannemen van den geestelijken staat, waarin hij al in 1535 scholaster bij de Domkerk geworden was, toen hij den Paus met goed gevolg verzocht den geestelijken staat te mogen verlaten en te trouwen, hetgeen hij deed met Anna van Abcoude van Meerten, geb. 1512, overl. 5 Dec. 1597), waarnaar hij ook meer ingetogen zou geleefd hebben, want hij is ook de man geweest, over wiens ‘enormis libido’ Matthaeus (Fund. Eccl. 125) zich zoo kras heeft uitgelaten. 18 April 1549 werd hij domdeken, dan geheime Raad van Karel V en
Philips II, terwijl hij volgens Utrechtsch Placaatboek I, 245 en daar aangehaalde plaatsen; ook Matthaeus, de Nobilit. 645 de eerstgenoemde waardigheid op 3 Oct. van dat jaar verwierf. Aartsbisschop George v. Egmond, overleed 27 Nov. 1559; op voorspraak van machtige heeren als Granvelle, Oranje en Egmond is hij tot diens opvolger benoemd, doch 10 dagen later aan de koorts overleden (17 Dec. 1559). Hij werd begraven in de kerk der Minnebroeders in de Renessekapel.
Volgt dan: 3 de hier genoemde Johan (Jan), (1506 - 8 Aug. 1553) na dood van zijn broeder Jan en overgifte van zijn eveneens ouderen broeder Adriaan, heer v. Amelisweerd, Wulven en Wilp, welk laatste leen hij door zijne moeder krijgt (zie boven). Vgl. hier nog: Th.H.F. van Riemsdijk, Engelanderholt (1874), 193, 4 in verband met een proces over de nalatenschap van Evert v. Wilp met Frederik Schellart van Obbendorf, die erfholtrichter werd (sinds 1551) (daarover ook Nav. XXXVIII, zie reg.). Hij komt in denzelfden tijd in de Ridderschap van Utrecht voor als Jan v. Renes v. Wulven, Gerrit v. Renes en Jan v. Renes v. Baer en Adriaan Renesse als lid van de geestelijkheid. Het was op rekwest van den eerste, dat de Staten v. Utrecht resolutie namen over de riddermatigheid van de hofstede Amelisweerd (26 Mei 1537), waarmee hij 2 Sept. 1538 beleend werd. In 1539 was hij burgemeester v. Wageningen en gedeputeerde der Landschap. In de jaren 1544-1547 komt hij voor in het gericht van Veluwe.
Hij huwde met Aleida van Bronckhorst en Batenburg, zuster van Catharina (zie kol. 1055) en moet aldus een zwager geworden zijn van Jan v. Renesse v. Elderen, wiens vader, Frederik, (kol. 1055) een jongere broeder was van den hoofdpersoon van dit artikel (zie over dezen