drost te Diepenheim; in Oct 1541 schrijven de drie steden van Overijsel aan den maarschalk Adriaan van Reede, zich noemende ambtman van Diepenheim, dat hij binnen 14 dagen zijn commissie toone, den eed doe en cautie stelle, nadat hij reeds meermalen daartoe vermaand was, doch er niet aan voldaan had. Indien hij het weigerde, wilden zij zich beklagen waar het behoorde. Dit schrijven heeft hij niet kunnen beantwoorden daar hij toen overleden was. Hij stierf 1541, die octavo mensis Octobris en werd in de kerk te Oldenzaal begraven.
Adriaan van Reede huwde volgens huwel. contract van 15 Sept. 1514 met Lucia van Goer, overleden 1545, begraven bij haar man; dochter van Johan van Goer tot Heel, en van Johanna van Montfoort. Zij leefde nog 20 Juli 1545, daar de keizer toen het pandschap van het huis Lage en het rentambt van Twenthe met 3500 keurv. rijnsche guldens aan haar afloste.
Uit dit huw. sproten vijf zoons en vier dochters: Goert of Godard (2) (kol. 1042); Hendrik (kol. 1009); Bitter van Reede was kanunnik te Munster, Deventer en Oldenzaal en wellicht ook te Utrecht; Frederik werd drost van Diepenheim en rentmeester van Twenthe en wordt hij zijn overlijden in 1548 opgevolgd door zijn broeder Johan. Agnes huwt Wennemar van Heyden, Maria huwt Herman van Westerholt; Margaretha werd de echtgenoote van Jan van den Bosch, gezegd Moupertingen, en Lucia stierf, zoo 't schijnt, ongehuwd.
Geschilderde portretten van Adriaen en Lucia op het kasteel Amerongen. Moes vermeldt slechts dat van Lucia (no. 2821).
Zie: van Hattum, Gesch. van Zwolle, 200, 203, 231, 232, 293, 294; Nijhoff's Oorkonden VI, B, 781 en no. 1410; Dodt van Flensburg, Archief, vervolg, II, 39 (34), 260; III, 99, 100 131, 132, 330; Dumbar, Analecta, II, 444, 456, 464, III 599, 600, 615; Blok, Gesch. Ned. Volk I2, 531; van Spaen Mss. (Hooge Raad v. Adel).
Regt