Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1008]
| |
Ginkel, Elst en Lievendael. Geb. op het slot Amerongen 6 Januari 1621, overl. te Kopenhagen 9 Oct. 1691; zoon van den voorg. en van Anna van den Boetzelaer. Kanunnik van den Dom te Utrecht 5 April 1639. Hij wordt 21 Mei 1632, oud 11 jaar, benoemd tot commandeur der commanderie van St. Jan te Ingen en 20 Jan. 1642 door prins Frederik Hendrik begiftigd met het maarschalksambt van Montfoort. Hij doet van dit ambt en van zijn commanderie afstand 15 Maart 1642 en wordt 12 Febr. 1642 beschreven in de ridderschap van Utrecht. Hij wordt 7 April 1642 (na doode zijns vaders), met Amerongen verlijd en wordt 18 Febr. 1646 heemraad van den Lekdijk bovendams. In het jaar 1672 is zijn kasteel Amerongen door de Franschen in brand gestoken en de tombe in de kerk aldaar, waaronder zijn voorouders rustten, vernield. (Over deze verwoesting en de vergoeding daarvoor handelt v. der Monde in zijn Tijdschr. v. Utrecht VI, 143-145). 15 April 1674 werd hij ingevolge de authorisatie van H.H.M. op den prins van Oranje, Willem III, verleend, met al de leden van de Staten van Utrecht uit den eed ontslagen en den volgenden dag, 16 Apr., door gemelden prins weder onder de edelen en ridderschappen van dat gewest aangesteld. Hij bouwde 1678 het kasteel Amerongen in den tegenwoordigen staat weder op; 18 Aug. 1676 verhieven de Staten van Utrecht de heerlijkheid Amerongen, wegens zijn menigvuldige diensten den lande bewezen, tot een vrije hooge heerlijkheid ten behoeve van hem en zijn erven. In 1652 werd hij wegens Utrecht afgevaardigde ter Staten-Generaal en in 1689 lid van den Raad van State. Talrijk zijn de commissies, die hem werden opgedragen, en groot zijn zijn verdiensten als ambassadeur, voornamelijk aan de noorsche en duitsche hoven. In 1653 was hij commissaris tot de zeezaken, in 1658 idem naar het Vlie, in 1658 ook met Hans van Wyckel als commissaris naar Maastricht, in 1662 comm. tot de militaire zaken, in 1666 en 1676 gedeputeerde te velde, in 1677 als gecommitteerde naar Gelderland tot wegneming van de ‘defecten in de legerlasten’ en in 1689 commissaris naar de landen van Overmaze en Maastricht. Als extraordin. ambassadeur is hij naar Denemarken gezonden 16 Nov. 1655 en 11 April 1659; naar Zweden 3 Maart 1656, naar Zweden en Polen 16 Mei 1657 en naar de vredesonderhandelingen in het Noorden 5 April 1659; meestal om aldaar voor ons land den vrede te bewaren en verhooging van tollen en lasten te voorkomen. Als extraordin. ambass. naar Spanje 27 April 1660 om de vriendschap des konings voor onzen staat te verwerven bij den dreigenden oorlog en om de belangen van den nederl. koophandel voor te staan. Het gezantschap bestond uit van Reede, Jan van Merode en Philips Aebinga van Humalda, en was het eerste dat onze staat naar Spanje zond. In 1663 ging hij als commissaris naar Aken. Als extraord. ambassadeur naar Denemarken 7 April 1665 en 4 April 67, bij welke gelegenheid de vriendschappelijke verhouding tusschen den koning en onzen staat zéér toenam en van Reede in staat was zeven bizondere verdragen te sluiten. In 67 poogde hij de uitrusting van 40 oorlogsschepen te bevorderen, wat hem gedeeltelijk gelukte. Van Reede, die reeds in 1649 door Frederik III met de ridderorde van den Olifant was begiftigd, werd 25 Mei 1671 door koning Christiaan V met zijn afstammelingen in den deenschen adelstand verheven met den titel van baron. Hij verkreeg bij die gelegenheid het volgende wapen: gevierendeeld, 1 en 4 in rood een zilveren | |
[pagina 1009]
| |
eenhoorn, 2 en 3 in blauw een bundel van 3 gouden pijlen, gestoken door een gouden kroon; over alles heen als hartschild het wapen van van Reede. Nog 20 September van hetzelfde jaar werd hij benoemd tot ridder in de Danebrogsorde. Als extraordin. gedeputeerde naar den bisschop van Munster 1668; als commissaris naar den vredehandel te Keulen 1671. Als commissaris naar de brunswijksche vorsten, te Berlijn 28 Nov. 1671; als extraord. gecommitteerde naar Bremen 4 Aug. 1676. In 1679 opnieuw als commissaris naar Berlijn gezonden, herstelde hij de wankele vriendschap tusschen den keurvorst van Brandenburg en de Staten. Hij vertoefde daar een geruimen tijd en wist onderwijl den keurvorst af te brengen van diens voornemen om te Emden een afrikaansche maatschappij op te richten, die den nederlandschen handel op de kust van Afrika zeer zou benadeelen. In 1686 ging hij als commissaris naar Kleef en 19 Mei 1688 naar Saksen en werd in 1690 ondanks zijn hooge jaren opnieuw als extraord. ambassadeur naar Denemarken gezonden. Hij had nog gelegenheid een verdrag van koophandel tusschen den koning van Engeland en de Staten-Generaal aan de eene zijde en den koning van Denemarken aan de andere te sluiten, doch dit was ook de laatste dienst, dien hij het vaderland kon bewijzen. Kort daarna ernstig ongesteld geworden, stierf hij te Kopenhagen 9 October 1691, oud 70 jaren. Zijn stoffelijk overschot werd over zee naar het vaderland vervoerd, waar het op het koor in de kerk te Amerongen werd begraven. Van Reede was 29 Aug. 1643 te 's Gravenhage, of te Utrecht, geh. met Margaretha Turnor, overleden 3 Jan. 1700, begraven bij haar man; dochter van George Turnor, engelsch edelman, als kapitein in de comp. van Thomas Yorke in het leger vóór Maastricht overleden 26 Oct. 1632, en van Salomé van Meetkercken. Uit dit huwelijk slechts één zoon Godard, die als le graaf van Athlone volgt (kol. 1017). In 1660, op het punt staande naar Spanje te vertrekken, poseerde Godard Adriaan van Reede, en ook zijn echtgenoote voor den schilder Jurriaan Ovens. Zijn portret werd door Vondel bezongen. Beide portretten hangen op het huis Amerongen, terwijl nog een te Middachten aanwezig is, schilder onbekend. Naar aanleiding van zijn verheffing in den deenschen adel plaatste schrijver dezes een genealogie van Reede in Danmarks Adels Aarbog, XXVII (1909), bij welk artikel het door J. Ovens geschilderde portret werd gereproduceerd. Zie: Moes, Icon. Bat. no. 6269; Gedichten van Vondel (edit. Unger, deel 1657-60, 288); van der Monde, als boven; J. Scheltema, Staatk. Nederl. II A, 226, 227; Wagenaar, Vad. Hist. XIII, 93; XIII, 13, 185, 258; XIV, 16 vv.; XV, 22, 215; XVI, 166; Ant. Matthaeus, de Jure Gladii, 229; Geld. Volksalm. 1875, 87-90; Tijdspiegel, 1896 (September afl.) 66; Inventaris Archieven Huis Amerongen (De papieren van G.A.v. Reede, op dat huis bewaard, zijn zéér belangrijk voor de staatk. geschiedenis van zijn tijd). Regt |
|