[Nicolai, Adriaan]
NICOLAI (Adriaan), geb. te Mechelen en overl. te Brussel 21 Mrt. 1568. Hij was de zoon van den beroemden Nicolaus Everardi (1) (kol. 358) en waarschijnlijk geb. gedurende diens raadsheerschap te Mechelen (1505-1509). Hij wordt veelal aangeduid, zooals hij ook zich zelf noemde, als Hadrianus Marius, ter eere van Maria (8 Sept. was zijn geboortedag). Zijn studie volbracht hij te Leuven, te Bourges en in Italië, waarna hij eenigen tijd advocaat te Mechelen was. Zijn ambtelijke loopbaan ving hij aan als raadsheer in het Hof van Utrecht (1 Sept. 1540). In 1541 werd hij raadsheer in den Grooten Raad van Mechelen, daarna raad in het Hof van Gelderland (27 Jan. 1543), terwijl hij 19 Nov. 1547, na den dood van Joost Sasbout, dezen opvolgde als kanselier van Gelre en Zutphen. Alva benoemde hem in den Raad van Beroerten (1567), doch hij woonde slechts enkele malen de zittingen bij; bij de instelling van den Raad was hij reeds ziek en eenige maanden later overleed hij. Hij was bevriend met Viglius (zie: Hoynck van Papendrecht, Analecta l, 143-4) en is, meer dan door zijn juridische loopbaan, bekend als latijnsch dichter. Zijne handschriften berusten op de leidsche universiteitsbibliotheek onder de codices van Vulcanius. Deze ontving ze van Aarnout, die voorgaat (broederszoon van Adriaan), ter uitgave; zulks geschiedde in 1612 tegelijk met die zijner broeders onder den titel: Poemata et Effigies trium fratrum Belgarum. Zij worden ten zeerste geroemd, vooral zijn Cymba amoris, meermalen, o.a. door Jacob Cats en Joachim Oudaan (Rott. 1743) in het nederlandsch vertaald. Verder elegieën, epigrammen, een gedicht op den dood van zijn broeder Janus Secundus, e.a.
Zie: De Gids, Mengelingen III (1839) 364; Nijhoff's Bijdragen II (1840) 252; VIII (1852) 74; X (1856) 90; P. Hofman Peerlkamp, de Poetis Latinis Nederl. etc. (Haarl. 1838) 81-87; Codices Manuscripti Bibl. Univ. Leidensis I: Cod. Vulc. (1910) no. 70 A en 102.
van Kuyk