[Nickelen, Isaäc van]
NICKELEN (Isaäc van), vermoedelijk geb. te Haarlem, overl. aldaar in Dec. 1703. Hij trad 7 Oct. 1660 in het schildersgild en heeft zich als een goed kerkschilder doen kennen: de haarlemsche Groote kerk trok hem zeer aan, zoodat hij haar vaak afbeeldde, waarvan 't Rijks Museum te Amsterdam en Haarlems Stedelijk Museum getuigen. 21 Febr. 1678 sloten hij, dr. Joachim Becker, raadsheer van den duitschen Keizer, en Hendrik Noyen eene overeenkomst met de regeering zijner woonplaats tot het oprichten eener fabriek voor het reeden van fijne ruwe italiaansche zijde, welke zaak geen voortgang moet gehad hebben, want in 1681 vertoefde v.N. te 't Gravenhage en deed hij bij de regeering van Alkmaar aanzoek om aldaar eene zijdespinnerij en fabriek te vestigen. De vroedschap ging op zijn voorstel in en 2 Dec. werd een accoord gesloten met een octrooi voor 8 jaren: men zou hem eene plaats verschaffen om zijn werk te doen, tot een proef getouwen ter leen geven en kinderen bezorgen, aan welke hij het spoelen, zuiveren, trekken en weven van zijde leeren en eenig loon betalen zou. In Januari 1682 verzocht hij subsidie om ook de zijdetwijnderij op te richten en men stond hem voor 2 twijnmolens ƒ 300 toe. Ook huurde men voor hem tegen 1 Mei voor 2 jaren een woonhuis. De onderneming moet niet geslaagd zijn: in Oct. 1687 werd van wege v.N. aan de stad betaald ƒ 220 voor 2 zijdemolens, welke hij volgens contract bij vertrek tegen taxatie moest overnemen. In 1690 kocht hij voor enkele honderden guldens de zwaar belaste hofstede ‘Dalenberg’ bij Kraantjelek, naar hij beweerde om op den grond moerbeziënboomen te planten en vervolgens de zijdereederij uit te oefenen, maar hij sloopte het geboomte en plunderde het huis en
liet de achterstallige verpondingen onbetaald. Daarna heeft hij eenigen tijd in het glashuis gewoond, als glasblazer der aan de stad Haarlem toebehoorende glasblazerij de Zon. Dat hij in Febr. 1694 vergunning bekwam om eene schilderij te verloten, pleit niet voor zijn welvaart; in 1698 werd hij insolvent verklaard.
V.N. onderwees zijn zoon Jan in bouw- en doorzichtkunde en vervolgens in de behandeling van het penseel. Deze, 19 Maart 1684 gehuwd met Hester van Weert, van Amsterdam, vond te Dusseldorp en te Cassel veel werk en eer, en ging zijne dochter Jacoba (te Dusseldorp gehuwd met Willem Troost) voor in de kunst.
Zie: v.d. Willigen. Les artistes de Harlem (Harl. et la Haye 1870); S. Kalff in Zondagsbl. Opr. Haarl. Courant nr. 48 van 1908; Bruinvis in Oud-Holland 1909, 241.
Bruinvis