vrijheid, daar hij zijn grootvader reeds zeer spoedig in het graf is gevolgd.
Graaf Vincent had de belooning van de (land)-voogdes Katharina en in 't algemeen de eerste regeeringsakten van zijn jongen heer nog mede onderteekend en de bourgondische ambtenaren door anderen helpen vervangen. Was hij voor Karel de redder van diens land geweest, Maximiliaan, intusschen keizer geworden, beschouwde den ‘roervink’ als de oorzaak van alles en trof hem met den rijksban en bezette zijn graafschap. Om zijn jongen heer moeilijkheden te besparen, nam hij 't hem aangeboden asyl te Grave niet aan, doch vluchtte onder de bescherming van aartsbisschop Herman, den vredelievende, naar Keulen, waar hij dan ook overleden is. Geruimen tijd te voren had hij nog het graafschap Meurs afgestaan aan zijne kleindochter Margaretha en haar gemaal, graaf Willem v. Wied; doch in 1488 had heer Jacob van Hoorne hem wegens krijgsschulden Hoorne en Weert moeten afstaan die hij, Jacob, in 1494 weer terugeischte. Hij sloeg nu het beleg om het kasteel Weert; Jan van Hoorne, bisschop van Luik, bewerkte eene teruggave, maar als leen van Luik.
Uit zijn volgens, den een in 1438, naar den ander in 1445, met eene Beiersche, Anna, gesloten huwelijk, dochter van Stephan, Paltsgraaf v. Simmern en Zweibrucken en Anna, gravin v. Veldenz en Sponheim, waren verschillende kinderen gesproten t.w. Johan en Diederik of Dirk, beiden jong gestorven, de met Philip v. Croy, graaf van Chimay gehuwde Walburgis en Elisabeth, echtgenoote van Oswald v. 's Heerenberg in het Zutphensche, afgezien dan nog van Frederik, den oudsten zoon, die Elisabeth v. Rodemachern tot vrouw had, doch ook betrekkelijk vroeg was omgekomen, nalatende de bovengenoemde Bernhard en Margaretha.
Zie, behalve de nederlandsche, duitsche en fransche schrijvers van dien tijd: Chronicon van Coellen (Editio princeps) (Keulen 1499), cccxxi b, cccxxxviii, en cccxi; Pontanus; Sliehtenhorst; G. van Hasselt, Arnh. Oudheden (Arnhem 1804) II, 70; dez., Geld. Oudh. I, 120-121; R.W. Tadama, Maan- en Klaagbrief van Graaf Bernhard v. Meurs tegen Karel v. Egmond, Hertog v. Gelre in Nijhoff's Bijdr. Vad. Gesch. IV, 57 vlg.; dez., Verslag over het oude Grafelijke-Bergsche Archief te 's Heerenberg, aldaar V, 8, 18, 23, 28; I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Gesch. v. Geld. IV, V en VI; W.J. d'Ablaing v. Giessenburg, De Ridderschap v. Veluwe ('s Grav. 1859), H. Altgelt, Gesch. der Grafen und Herren v. Moers (Düsseldorf und Utrecht 1846) vooral 52 vv.; Jos. Habets, Chron. der Landen v. Overmaas (Roermond 1870), 17, 37-40, 70, 76, 93-97; F.V. Goethals, Hist. Généalogique de la Maison de Hornes (Brux. 1848) 120 e.a.; dez., De Loonsche leenen in 't tegenwoordig hertogdom Limburg in Publications etc. de Limbourg VIII 27, 28; XIII 203; Fr. Aurelius Pompen, Jacob de Eerste, Graaf v. Horne aldaar XL (zie reg.); M.J. Wolters, Notice historique sur l'ancien comte de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich (Gand 1850) 44-49, 54, 56, 62; Ed. Rosenkrantz, Bijdr. tot de Gesch. v. Gelderland in Geld. Volksalmanak 1901, 12 vlg.; Konstantin Höhlbaum und Joseph Hansen, Mittheilungen aus dem
Stadtarchiv von Köln (Köln 1892) VII, 46, 58, 64, 68, 73, 77; VIII, 56; R.