voogdijschap kwam van zijn oom E. Hollebeek, hoogleeraar te Leiden, waar hij gedurende de studiejaren zijn tehuis en krachtige opwekking tot studie vond. In April 1797 werd hij door de klassis van Leeuwarden tot den openbaren predikdienst toegelaten en vond hij in Beers en Jellum zijn eerste standplaats, waar hij 30 Juli 1797 in zijn ambt werd bevestigd. Hij trad in het huwelijk met Geertruida Coulon, dochter van Dr. Aemilius Coulon en Johanna Vitringa te Leeuwarden, die hem geen kinderen schonk. Nadat hij 3 Nov. 1799 zijn afscheidsrede te Beers had gehouden, vertrok hij naar zijn tweede standplaats Jelsum, waar hij 17 Nov. 1799 zijn intreerede hield. Verroepen naar Haarlem deed hij zijn afscheidspredikatie 24 April 1803 en bleef op zijn derde standplaats tot zijn dood werkzaam.
Hij had in theologicis een zoo goeden naam, dat hij in 1803 bij de verkiezing van Clarisse tot professor te Harderwijk op de nominatie stond. Een jaar tevoren was hij benoemd in de kerkelijke commissie tot het provisioneel verzamelen van kerkgezangen voor den openbaren eeredienst. Als prediker bezat hij meer dan gewone gaven en had daarvoor een goede school doorloopen bij zijn oom Hollebeek, die door het bestudeeren van engelsche modellen het gebrekkige der oude hollandsche analytische methode leerde opmerken en er met zijn ambtgenooten Bonnet te Utrecht en Chevalier te Groningen voor zorgde, dat meer en meer de hoofdinhoud der leerrede aan de ontvouwing der in den tekst vervatte zaken werd gewijd. De beide kinderpreeken, door hem uitgegeven, zijn niet geschikt den rechten aard van zijn spreken ons voor den geest te brengen. De eerste is gehouden ter gelegenheid van het derde eeuwfeest der Hervorming, 2 Nov. 1817. Acht jaren later gaf hij een rede uit over 2 Cor. 8:9. Hij was een groot vriend van Bilderdijk, wiens zoon hij onderwees en openlijk als lidmaat der Herv. kerk bevestigde. Aan den dichter en diens echtgenoote stond hij na hun dood zijn eigen grafkelder af in de Groote kerk, waar hun stoffelijk overschot werd bijgezet. Zijn pamflettenverzameling, gebonden in zestig deelen, kwam na zijn dood in handen van Frederik Muller en werd de aanleiding, dat deze voortging met het verzamelen van vlugschriften, waarvan hij binnen 15 jaar niet minder dan 30.000 bijeengaarde.
Zijn portret is eens gegraveerd en eens in steendruk afgebeeld, naar de teekening van H. Roelofsz.
Zie: S.D. van Veen, De Geref. kerk van Friesland 1795-1804 (Gron. 1888) 188, 190; A. Looses, Voor ruim een halve eeuw, (Haarlem 1897) 13-26; da Costa, De mensch en dichter Willem Bilderdijk, 350; Brieven van Bilderdijk IV, 323; V, 202, 309, 349; Boekzaal 1826, II, 780; A.W. Bronsveld, De Kinderkerk te Haarlem (1879), 25; A.C. Kruseman, Leven van Frederik Muller, 59; Evang. Kerkbode 1844, no. 41: Boekzaal 1845, 140.
Wumkes