[Manen, Jacob van Adriaansz.]
MANEN (Jacob van) Adriaansz., overl. te Rhenen 1822, was in 1796 lid der Nationale Conventie en later vrederechter in het kanton Rhenen: bekwaam geschied- en letterkundige. In zijn jeugd een zeer werkzaam lid van het dichtgenootschap ‘Volmaekter door den tijd’, leverde hij menige bijdrage in de Mengeldichten van dit genootschap. In 1780 dong hij naar de gouden en zilveren medaljes bij het leidsche dichtgenootschap, dat als onderwerp voor een prijsverhandeling had opgegeven: Gods wijsheid in de natuur. Zijn gedicht werd niet bekroond, maar opgenomen in de Tael- en Dichtlievende oefeningen (IV, 103). In 1792 behaalde v. Manen een gouden eereprijs bij de Maatsch. tot Nut. v. 't Alg. met een verhandeling over De zedelijke verbeteringen uit het gebod der liefde tot den naaste ontleend, waarvoor, ambachten, kunsten en neringen en vooral ook de koophandel vatbaar zijn. In 1808 behaalde hij de dubbele gouden medalje bij het Prov. Utrechtsch genootsch. v.K. en W. voor een verhandeling over De oorzaken van den bloei onzer letteren, dicht- en schilderkunst in het begin der 17de eeuw; in 't zelfde jaar een zilveren penning en een accessit bij Teylers Tweede genootsch. voor een Verhandeling over de reden van 't gering getal beoefenaars van 't historisch vak der schilderkunst in ons vaderland; in 1810 weer een dubbele gouden penning bij het Utr. Genootsch. voor een verhandeling over De weelde van Nederlands inwoners, en in 1814 bij Teylers Tweede genootsch. een accessit voor een geschrift over De levenswijze, gewoonten en zeden onzer voorouders van de vroegste tijden tot het eind der 16de eeuw.
Verder schreef v.M.: Wijsgeerig en geschiedkundig onderzoek naar de wettige oppermagt in de Vereenigde Nederlanden sedert de afzwering van Philips II (1793); Voorstellen, bedenkingen en ontwerpen tot het daarstellen eener constitutie (1797); Verhandeling over den voortgang, den invloed der kunsten en wetenschappen op de burgermaatschappijën der 13de eeuw (z.j.) en De oorzaken waardoor ons vaderland in het begin der 17de eeuw in het voortbrengen van voortreffelijke schrijvers, dichters, geleerden en schilders boven alle andere landen zoo heeft uitgemunt (1818). Voorts een paar verhandelingen over De ontginning der onbebouwde gronden in de noordelijke provinciën door kolonisatie, en over Het Staatkundig stelsel der Phoeniciërs, Grieken en Romeinen in het uitzenden van volkplantingen (1821). De voortdurend ijverige en werkzame man leefde met vrouw en kroost in behoeftige omstandigheden. Hij was lid der Maatsch. d. Ned. Letterk.
Zie: Alg. Konst- en Letterb. 1822, II, 385.
Zuidema