zijns vaders uit. Blijkens opdracht daarvan aan de Staten-Generaal, gedateerd te Utrecht 1 Aug. 1583, was hij de jongste zoon. Een dochter huwde met Thomas Zoesius en was de moeder van Elbertus Zoesius, later raad in den Hove van Utrecht.
Zijn beteekenis als rechtsgeleerde treedt aan het licht door verschillende geschriften van zijn hand. Zijn zoon Coenraad bezorgde een Centuria Consiliorum clarissimi Jurisconsulti Elberti Leonini .... Adiecta est eiusdem Auctoris Oratio in Ordinibus generalibus habita, tempore Colloquii Coloniensis, de bello, de religione et pace, per Belgium (Antv. 1584). Elbertus Zoesius bezorgde zijn Emendationum sive observationum libri septem. In quibus praeter innumeros iuris locos cum emendatos tum illustratos, pleraeque utilissimae et in praxi usitatissimae materiae, nova ac concinna methodo pertractantur (Arnh. 1610), opgedragen aan Quirinus Leoninus, protonotarius en proost te Regensburg, broederszoon van Elbertus (zie II kol. 810). Het werk is een omvangrijk historisch-critisch bronnenonderzoek, dat den schrijver als leerling der humanistenschool aanwijst. Dusseldorp noemt hem bijzonder navolger van Corasius. Rutger Rulandt gaf uit zijn handschriften uit: Praelectiones in titulum Codicis de iure emphyteutico. In quibus mira perspicuitate omnes pene, quae hic incidunt controversiae, in utramq(ue) partem disputantur et deciduntur (Franc. ad M. 1606). Enkele weinig of niet bekende rechtsgeleerde verhandelingen van zijn hand, die na zijn dood nog zijn uitgegeven, vindt men in de hieronder genoemde literatuur. Ook uit zijn autobiografie blijkt, dat hij nog een reeks van juridische commentaren naliet. Een deel zijner handschriften berustte later onder zijn kleinzoon Zoesius. Eenige adviezen van hem vindt men onder de Hollandsche Consultatiën. In de bibliotheek van het genootschap Pro Excolendo Jure Patrio te Groningen (hs. no. 93) berusten historische aanteekeningen van zijn hand
over 1559 tot 1580.
Dat Leoninus veel tot de samenstelling van het Veluwsche landrecht, dat na tal van wederwaardigheden in 1593 tot stand kwam, heeft bijgedragen, blijkt uit verschillende stukken van 1565 (zie: J.L. Berns, Het Landrecht van Veluwe en Veluwezoom van 1593 (Arh. 1884) ix en xi). Bij de invoering in Gelderland in 1570 van de Crimineele Ordonnantie van Filips II diende hij dit gewest van advies (zie: Verhandeling over de crim. ord..... in Gelderland (Arnh. 1794). De stad Middelburg verleende hem voor de haar bewezen diensten een jaarlijksch pensioen.
Hoofdbron voor de kennis van zijn leven is zijn in zijn laatste levensjaren samengestelde autobiografie, waarvan eene vertaling in de univ. bibliotheek te Utrecht (Tiele, Catalogus Cod. MS. I. no. 1171); uitgave daarvan door G.H.M. Delprat in Nijhoff's Bijdragen VI (1848) 162-180. Verder een uitvoerige levens- en karakterschets met afdruk zijner Oratie van 1579 door J.P. van Cappelle in diens Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlanden (Haarlem 1827) 1-204 en naar aanleiding van de verkrijging voor het Alg. Rijksarchief van een deel zijner papieren: R.C. Bakhuizen v.d. Brink, Studiën en Schetsen V (1913) 387-399.
Zijn portret is gegraveerd door G.v. Couwenbergh, P.W.v. Megen, en J.A. Demannez.
Zie verder: Nijhoffs Bijdragen X (1856) 102; Kronijk Hist. Gen. VI (1850); XIV (1858) 161, 185; XXI (1865) 64, 106, 108, 301, 430; XXII (1866) 317-320; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXV (1903) 190 v.v.; Gelre, Bijdr. en Meded. III, 311.; R.