Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 715]
| |
en Constance Françoise de Bosset; broeder der twee volgenden. Hij werd in Sept. 1843 student aan de Koninklijke Akademie te Delft, en werd met ingang van 1 Oct. 1847 adspirant-ingenieur-surnumerair van den waterstaat. Hij werd toen te Haarlem geplaatst, doch reeds met 1 Jan. 1848 werd hij aan den inspecteur Goekoop te Arnhem toegevoegd, terwijl hij na de 9e organisatie van den waterstaat naar den nieuwen inspecteur Ferrand overging. Hier bleef hij met twee korte tusschenpoozen (van 1 Juli tot 1 Oct. 1849 bij het kanaal Maastricht-Luik en van 1 Oct. 1851 tot 16 Jan. 1852 bij werken aan de Zuidwillemsvaart in Noord-Brabant) tot 1 Jan. 1853, toen hij arrondissements-ingenieur werd. Hij werd 1 Oct. 1849 adspirant-ingenieur en 1 Juli 1854 ingenieur. Als arrondissementsingenieur diende hij: tot 1 Juli 1854 te Purmerend, tot 1 Mei 1861 te Groningen tot 1 Mei 1866 te Kampen, en verder te Breda. Met 1 Apr. 1873 werd hij hoofdingenieur in Gelderland en dit bleef hij tot herhaalde aanvallen van beroerte hem dwongen, eervol ontslag te vragen, dat hem met ingang van 1 Dec. 1890 verleend werd. Van 1874 tot 1880 was hij lid van verschillende commissiën voor kanalen tot verbinding van Amsterdam met den Rijn. Kops huwde 23 Sept. 1852 S.W. Verkouteren, die 15 Nov. 1888 overleed, en bij wie hij een zoon, leeraar aan de H.B.S. te Deventer, en eene dochter had. Ramaer |
|