studiën over zeer verschillende krijgshistorische onderwerpen gemaakt. Tijdens zijn verblijf te Breda viel 14 Febr. 1844 het duel voor, waarin de hoogleeraar Bolhuis den dood vond, welke zaak Knoop, die secondant was geweest, allerlei onaangenaamheden berokkende, maar zijn eer en goeden naam geheel ongerept liet. In 1852 werd hij tot majoor bevorderd en verliet de academie voor den actieven dienst in het leger. In 1856 werd hij luitenant-kolonel en regimentscommandant, in 1858 kolonel, in 1861 generaal-majoor, eindelijk in 1867 luitenant-generaal en bevelhebber eener militaire afdeeling. In 1862 bood Thorbecke hem de portefeuille van oorlog aan; maar hij weigerde, daar hij wist, dat zijn persoon den koning niet aangenaam was en hij dus moeilijkheden bij de vervulling van deze functie en bij zijn militaire voorstellen voorzag. In Sept. 1869 werd hij door Alkmaar verkozen tot lid der Tweede Kamer en kwam dus als zoodanig op non-activiteit; maar reeds in Juli 1870 trad hij wegens de mobilisatie weer in actieven dienst en uit het parlementaire leven. Het volgende jaar werd hij wederom op non-activiteit gesteld en 7 Mei 1872 gepensionneerd. In 1857 was hij benoemd tot lid der Kon. Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde; daarnaast is hij bekend gebleven als voorzitter der Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap en als bestuurslid van den Anti-dienstvervangingsbond. Hij bleef ongehuwd.
Knoop heeft zeer veel geschreven. Als kundig militair heeft hij meer dan eens zijn meening gezegd over de organisatie van het leger en de daarin opgemerkte gebreken helder in het licht gesteld; veel is inderdaad in den loop der jaren naar zijn inzichten verbeterd; zoo beantwoordde de vestingwet van 1874 in menig opzicht aan hetgeen hij jaren lang had voorgestaan. In 1849 trad hij op als hoofdredacteur van den twee jaar vroeger door Stieltjes opgerichten Nieuwe Militaire Spectator; hij bleef dat tot 1869; voor en na dien tijd was hij ook geregeld medewerker. Sedert 1847 behoorde hij ook tot de getrouwe medewerkers van De Gids, waarin hij tot 1882 vrij geregeld over militaire onderwerpen schreef; daardoor ook had zijn woord grooten invloed en werden zijn denkbeelden in ruimen kring verspreid. Het bekendst is Knoop geworden en gebleven door zijn krijgshistorischen arbeid. De geheele nederlandsche krijgsgeschiedenis is door hem doorvorscht, de oorlogen en belegeringen onder Maurits en Frederik Hendrik, de strijd van Lodewijk XIV en Willem III, de spaansche successieoorlog, de veldtocht van 1799 in Noord-Holland, de oorlog van 1815, de tiendaagsche veldtocht, de belegering van den citadel van Antwerpen, eindelijk eenige indische expeditiën. Maar met bijzondere voorliefde heeft hij den tijd van Willem III en den veldtocht van 1815 behandeld, beide in een reeks van geschriften, opgenomen in verschillende tijdschriften, soms ook afzonderlijk verschenen. Van zijn studiën over Willem III is vooral bekend gebleven zijn polemiek met Fruin over den slag bij St. Denis, waarin hij zegevierde en ook Fruin overtuigde (Willem III en de slag bij St. Denis. in Versl. Kon. Ak. afd. Lett. 2e reeks, VI en VII; ook afz. uitg. 's Grav. 1881;
de art. van Fruin in Verspr. Geschr. IV, 377 vlg.). Al zijn studiën over Willem III heeft Knoop ten slotte verzameld in een groot werk, dat na zijn dood werd uitgegeven onder den titel Krijgs- en geschiedkundige beschouwingen over Willem den Derde (Schiedam, 1895; 3 dln. 8o.). Zijn studiën over den veldtocht van 1815 was hij reeds begonnen in zijn bredaschen tijd, toen hij met instemming van velen uitgaf Beschouwingen over Siborne's Geschiedenis van