Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 704]
| |
De vader overleed toen Johannes nog geen 5 jaar oud was. Zijn eerste leiding had de knaap te danken aan zijn moeder, in dezen bijgestaan door haar broeder N.C. de Gijselaar (I kol. 1010). Op zijn 12de jaar werd hij naar de bekende kostschool van Dr. P. de Raadt te Noorthey gezonden, waar hij tot 1831 vertoefde. In dit jaar liet hij zich inschrijven als jur. stud. aan de leidsche hoogeschool en genoot daar volop van het onbezorgde academieleven. Studeerende (voor zoover hij hieraan al deed), schonk hij gedurende zijn achtjarigen studententijd meer aandacht aan de fraaie letteren dan aan 't romeinsche of hedendaagsche recht. Toen hij dan ook in 1838 de hoogeschool verliet, was hij niet gepromoveerd, had zelfs geen enkel examen gedaan: rijk en onafhankelijk, bekommerde hij zich noch om academischen titel, noch om maatschappelijke betrekking. Al vroeg, reeds op Noorthey en meer nog als student, had Kneppelhout blijk gegeven van een buitengewoon schrijverstalent. In zijn vriendenkring, waartoe o.a. Beets, Beynen, Drabbe, Hasebroek, van Kuffeler en Bakhuizen van den Brink behoorden, werd gedweept vooral met Victor Hugo, Jules Janin e.a. fransche schrijvers der romantische school. Zijn eerste pennevruchten werden dan ook in de fransche taal geschreven. Na zijn academiejaren veranderde dit; de hollandsche muze verkreeg den voorrang. Vol ijver bleef hij zich wijden aan kunst en letteren in den ruimen zin - kunstliefde was zijn familie eigen; hij schreef schetsen en verhalen, die zich kenmerkten door veel goeden smaak, door een vluggen geest en lossen schrijftrant. Van 1839-41 schreef hij, onder het pseudoniem Klikspaan, zijn Studententypen, zijn hoofdwerk, dat getuigde van een buitengewoon talent, van een realistischen zin en alom veel lezers vond. Wij herinneren aan de bekende hoofdstukken: ‘de Student-Leidenaar’, de Jurist-Literator’, ‘de Klaplooper’, ‘de Aflegger’, ‘de Student buiten de academiestad’ en ‘Flanor’. In 1845 trad K. in 't huwelijk met zijne nicht Ursula Martha van Braam, met wie hij 40 jaren in den echt verbonden is geweest, de eerste jaren veel in 't buitenland vertoevend, bij voorkeur te Parijs. Reizen was reeds als student zijn lust en leven. Rijk, man van kennis en goeden smaak bovendien, placht hij dezen lust ten volle bot te vieren: heel Midden- en West-Europa werd meer dan eens door hem bezocht. Nochtans hield hij ook enkele maanden van het jaar verblijf in zijn eigen woning op het Rapenburg, en voor de leidsche academie behield hij ten allen tijde een warm hart. Niet minder voor het eigen vaderland en voor vele zijner instellingen, o.a. voor het hooger onderwijs. Tal van geschriften leggen daarvan getuigenis af. In 1847 was K. door aankoop eigenaar geworden van het landgoed ‘den Hemelschen berg’ onder Oosterbeek, gem. Renkum, waar hij een 20-tal jaren den zomer placht door te brengen, terwijl hij des winters te Leiden vertoefde. Althans tot 1867; sedert woonde hij uitsluitend op den Hemelschen berg, waar hij gaarne zijne vrienden om zich heen verzamelde. Na een langdurig lijden is hij hier ook gestorven (1885), kinderloos. Zijne vrouw overleefde hem vele jaren. Met onbekrompen hand had de vermogende man steeds anderen welgedaan, zonder ooit met zijn liefdadigheid te pronken. Vele behoeftigen waren door hem voortgeholpen; menig kunstenaar en geleerde had aan zijn steun, zijn geld en goeden raad zijn opkomst te danken. Geen wonder, dat de tijding | |
[pagina 705]
| |
van zijn dood in menig huisgezin met smart vernomen werd. Van Kneppelhouts geschriften (van 1860-65 te Leiden uitgegeven, 12 dln.) zijn verreweg 't belangrijkst de boven reeds genoemde Studententypen (1839-41). Zijn volgend werk, Studentenleven (1841-54), staat daarbij reeds ten achter; evenzoo de later verschenen Verhalen en schetsen op reis (1860), de Reisverhalen (1862), de bundel Allerlei enz. Veel van 't geen hij vroeger geschreven had, zooals de Opuscules de jeunesse (1848), was alleen voor de vrienden bestemd geweest en niet in den handel verschenen. Van de Studententypen en het Studentenleven, beide bij herhaling herdrukt, werden door Dr. Joh. Dyserinck in zijn beneden aangehaald werk als medewerkers genoemd: H.C. Riehm, P.L.F. Blussé, F.C. van der Meer van Kuffeler, S.C. Snellen van Vollenhoven, H.Th. de Blaauw, J.B. Molewater, G. de Clercq en W.J.A. Jonckbloet, allen tijdgenooten van Kneppelhout en met hem in Leiden studeerende. Van beide laatstgenoemde werken bestaat meer dan één fraai geïllustreerde uitgaaf, waarvan de teekeningen ontworpen zijn door O. Veralby (pseudoniem van Alex. Verhuell) en Joh. Braakensiek. Afzonderlijk vermelden we hier nog als geschriften van Kneppelhout: Aan C. Busken Huet, naar aanleidina van diens opstel ‘Een avond aan het Hof’ in de Gids van 1865; Een beroemde knaap, ter herinnering aan Jan de Graan (1875); den Open brief aan Conviva, in de Gids van 1878, en de Levensberichten van Dr. H. Th. de Blaauw (Hand. Letterk. 1858) en van N.C. de Gijselaar (id. id. 1875). Er bestaat van hem een door een onbekende gelithographeerd portret. Zie over hem zelven: Levensber. Letterk. 1886, 248 (met uitvoerige bibliogr.); de Gids 1886, II, 1; Lit. Fant. van Busken Huet XXII; Potgieter, Krit. Stud. I en II; Jan ten Brink, Gesch. Noord- Ned. lett. in de 19de eeuw III, 306; Kalff, Gesch. Ned. letterk. VII, 310 e.v.; A.J. Luyt, Klikspaans Studentenschetsen. Bijdrage tot de kennis van Kneppelhout als mensch en schrijver (1910) en Dyserinck, Het Studentenleven in de literatuur, De Medewerkers van Klikspaan (1908). Zuidema |
|