[Kneppelhout, Johannes (1)]
KNEPPELHOUT (Johannes), (1), verdienstelijk predikant, 14 Apr. 1745 te Rotterdam uit een vermogend geslacht geb. en 31 Aug. 1803 te Leiden gestorven. De familie stamde oorspronkelijk uit Saksen, van waar in 't begin der 17de eeuw Laurens Kneppelhout naar ons land was overgekomen.
De ouders van Johannes K. waren Cornelis K. en Alida Klinckhamer. Hij ontving zijn opleiding aan het Erasmiaansch gymnasium zijner geboorteplaats en aan de hoogeschool te Utrecht, waar hij 1 Juni 1768 tot theol. dr. promoveerde op een diss. de Re cibaria veterum Hebraeorum. Na afgelegd proponentsexamen (1770) werd hij in datzelfde jaar predikant te Doorn, en vervolgens te Barendrecht (1772), Naarden (1775) en Gorinchem (1782). Wegens ziekte in 1794 emeritus geworden, vestigde hij zich in 1800 metterwoon te Leiden. Ruim met aardsche goederen bedeeld, was Kneppelhout algemeen bemind om zijn milddadigheid. Tevens werkte hij ijverig op theologisch gebied. Hij was een der oprichters en steunpilaren van het Haagsche Genootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst, waarvan hij tot 1794 directeur was; in dat jaar kende men hem uit erkentelijkheid den titel van oud-dirigeerend en correspondeerend lid des genootschaps toe. Voorts was K. voorzitter van de kerkelijke synode, in 1789 te Gouda gehouden, curator van de latijnsche school te Gorinchem (1791-95), lid van 't Prov. utrechtsch genootsch. v.K. en W. onder de zinspreuk ‘Besteed den tijd met konst en vlijt’ en van het Rotterdamsch genootsch. ‘Studium scientiarum genetrix’. Bij zijn dood vermaakte hij o.a. een gift van ƒ 6000 aan bovengenoemd Haagsch genootschap.
Kneppelhout was gehuwd (in 1777) met Johanna van Ryckevorsel, die hem in 1780 door den dood ontviel, hem nalatende een zoon (die voorgaat) en eene dochter.
Zie: H.J. Royaards, Het Haagsch Genootschap geschiedkundig geschetst, 17, 74, 92, 157, en Ypey, Gesch. der Christelijke kerk in de 18de eeuw, VI, 682 e.v.
Zuidema