[Klijn, Barend]
KLIJN (Barend), evenals zijn broeder, die volgt, bekend suikerraffinadeur en dichter, geb. 21 Dec. 1774 te Amsterdam en overl. 13 Jan. 1829 ald. Na een beschaafde opvoeding genoten te hebben, zette hij met zijn broeder de suikerfabriek van den vader voort en hield zich in zijn vrije uren gaarne met letteroefeningen bezig. Verdienstelijk als mensch en dichter, was hij lid van vele letterkundige vereenigingen en genootschappen van zijn tijd, gedurende vele jaren tevens voorzitter van ‘Felix Meritis’. Zijn gedichten, meerendeels aan den godsdienst, het huisgezin en 't vaderland gewijd, verschenen onder de volgende titels: Eerstelingen der vrijheid (1814); Krijgliederen (1815); Aanmoediging (1815); Gedichten. 3 dln. (1821); Het maatschappelijk leven (1823; door 't ‘Nut’ bekroond); Hulde aan de nagedachtenis van den hoogleeraar J.H. van Swinden (in vereeniging met D.J. van Lennep, 1824); Welkomsgroet aan Z.M. en het Vorstelijk huis in ‘Felix Meritis'’ op 13 Nov. 1825 (1825); Zangen gewijd aan de nagedachtenis van Jhr. Mr. J.M. Kemper (1825) en De Godsdienst (1832).
Barend Klijn was gehuwd, sedert 1800, met Joanna Eva Kayzer, die hem een vijftal kinderen schonk. Zijn portret vindt men in den Ned. Muzen-almanak van 1826.
Zie: Van Kampen, Gesch. Lett. en Wetensch. II, 452; Alg. Konst- en Letterb. 1829, I, 52 en 67; Levensber. Letterk. 1829, 42; Kalff, Gesch. Ned. Letterk. VII (1912), 50, 53 en 59.
Zuidema