[Kluit, Pieter Willem Provó]
KLUIT (Pieter Willem Provó), zoon van Hendrik K. (overl. 30 Aug. 1812) en Elisabeth Provó, was een bekend rechtsgeleerde, geb. te Lillo 16 Oct. 1773 en overl. 23 Juli 1851 te Naarden. Hij bezocht de latijnsche school te Vlissingen en studeerde te Utrecht (ingeschr. 1796), waar hij tot jur. utr. Dr. bevorderd werd. Evenals zijn vader tot de patriotsche partij behoorende, vertrok hij met Mr. Jan Valckenaer, als diens secretaris, naar Spanje en werd door diens invloed, na zijn terugkomst in het land, 9 Nov. 1796 beëedigd als tweede griffier bij het Hof in Utrecht. Daarmee was zijn loopbaan bij de rechterlijke macht geopend, een loopbaan die hij meer dan 50 jaar - als procureur generaal bij het keizerlijke Hof te 's Gravenhage, als procureur crimineel in het departement der Zuiderzee, als president eerst der crimineele rechtbank, daarna van het provinciaal hof van Noord-Holland - steeds met veel onderscheiding heeft waargenomen. Bij de viering van zijn gouden jubilé werd hij van vele zijden waardig gehuldigd en door M.C. van Hall met een kernachtig gedicht begroet. Ook als dichter en penningkundige verwierf Mr. P.W. Provó Kluit zich naam. Intusschen zijn slechts weinige van zijn gedichten uitgegeven, n.l. de volgende: De Ruiter naar Chattam (1772); Lierzang op de vrede (1802); Dichterlijke uitboezeming op den ramp der stad Leiden (1807); Lierzang uitgesproken ter eerste zamenkomste der Leden van het Utrechtsche departement der Maatschappij Tot Nut v. 't Alg. 30 Nov. 1808 (1809); Bij het graf van mijne vrienden. Dichtstukje medegedeeld door Mr. J.C.W. le Jeune in den Alg. Konst- en Letterbode (1852, II, 363); Iets ter
nagedachtenis van S.J. van Geuns, hoogleeraar te Utrecht (met Dr. A.J. Troelja, 1795), en De nagedachtenis van W. Scheidius verlevendigd (1804). Voorts bijdragen in meer dan een jaargang van den Muzen-almanak van die dagen.
Hij was gehuwd met Catharina Wendelina Jacoba van Goor, die hem 3 kinderen schonk, waaronder Hendrik (zie boven).
Zie: Sillem, Leven van J. Valckenaer, reg., en Hand. Letterk. 1852, 1.
Zuidema