[Keyser, Jan Pieter de]
KEYSER (Jan Pieter de), geb. 12 Juli 1818 te Rotterdam, overl. 1 Jan. 1878 te Arnhem. Als student vertaalde hij De Jezuïetenorde, haar oorsprong, rigting, bedoeling en leer van S. Jordan, benevens Bretschneiders Geschiedenis der kerkhervorming in Duitschland. 6 Juli 1845 werd hij predikant te Varseveld, in 1849 te Noordeloos, in 1851 te Oudewater, om spoedig daarop naar Arnhem te vertrekken. Met Kinderman bewerkte hij Fuhri's Groot Prentenboek. Aan zijn initiatief dank ten hun ontstaan het Repertorium voor buitenlandsche theologie, het letterkundig tijdschrift Nederland, het weekblad De Morgenster, ter bevordering van het levend Christendom. In 1853 was hij een der medeoprichters van de Evangelische Maatschappij, welker doel is de kennis van het evangelie onder roomsch-katholieken te bevorderen en de belangen van het protestantisme te behartigen door bestrijding van het ultramontanisme. Nadat hij in 1857 de redactie van De Tijdspiegel op zich had genomen, verschenen in dat tijdschrift vele grootere en kleinere stukken van zijne hand. Zijn Wartburg verscheen in 1864 terwijl de Zoon des menschen in twee achtereenvolgende bundels stichtelijke overdenkingen gaf. Ook redigeerde hij de uitgave van de Leerredenen tot bevordering van evangelische kennis en christelijk leven, de z.g. ‘Groene preeken’.
Aan hem dankt de arnhemsche kweekschool voor onderwijzeressen haar ontstaan 1860. Ook schreef hij eene bloemlezing van Ned. letterkunde voor meisjesschool en huisgezin, onder den titel Een bloemkrans. In zijn laatste levensjaar voltooide hij Neerlands letterkunde in de negentiende eeuw, eveneens eene bloemlezing, ten gebruike bij de beoefening onzer letterkunde.
Hij was gehuwd met Louise Maria Kramer.
Zie: H. van der Hoeve in Tijdspiegel 1878, 153; dez. in Levensb. Letterk. 1878, 57 met bibliografie; L.H. Slotemaker in Eigen Haard 1878, 75; dez., Woord ter nagedachtenis (Arnh. 1878).
Herderscheê