[Kappeyne van de Coppello, Johannes (1)]
KAPPEYNE VAN DE COPPELLO (Johannes) (1), geb. te Middelburg 7 Maart 1790; overl. in den Haag 27 April 1833; was de eenige zoon van Bartholomeus Pieter K.v.d.C., griffier der stad Middelburg en Catharina Sophia Doensen. Na op de latijnsche school zijner vaderstad het onderwijs van den geleerden rector Zillesen te hebben genoten, vertrok hij in het najaar van 1809 (16 Sept.) naar Leiden, om onder Wyttenbach, aan wien hij door dezen warm was aanbevolen, zijne klassieke studiën te voltooien. In 1814, wegens familieomstandigheden, nog eer hij zijn proefschrift had kunnen voltooien, verbond hij zich als praeceptor aan de latijnsche school te 's Gravenhage, en het volgende jaar als rector aan die te Zwolle, maar keerde reeds in den zomer van het volgende jaar naar 's Gravenhage terug en aanvaardde, 20 October 1816, het bestuur der latijnsche school aldaar met eene rede over de beste wijze om de grieksche taal te onderwijzen: Oralio de quibusdam causis excellentiae Graecorum in litteris (Rott. 1819). Verder schreef hij Rudimenta der Grieksche taal (1822) en eenige redevoeringen. Hij was gehuwd met Cornelia Sara Gallée. Hij stond bekend als een uitnemend paedagoog en geleerde.
Over hem zie men: Groen van Prinsterer, Platonica Prosopographia sive expositio judicii, quod Plato tulit de iis, qui in scriptis ipsius aut loquentes inducuntur, aut quavis de causa commemorantur viii; Brieven van Cobet aan Geel uit Parijs en Italie Nov. 1840-July 1845, xvi; Hartman, Na vijf en twintig Jaren, 9; Nagtglas, Levensberigten van Zeeuwen, I, 135; Ekker in het Tijdschrift voor de Nederlandsche Gymnasia 1860, 166. De rede, die de president-curator der haagsche latijnsche school bij het graf hield, vindt men in Konst- en Letterbode 1833, 1, 451.
Zijn portret werd gelithographeerd door L.A. Vincent.
de Savornin Lohman