[Huttenus, Albertus Arnoldus]
HUTTENUS (Albertus Arnoldus), geb. te Nijmegen in 1587, aldaar overl. 25 Oct. 1663. Na het eerste onderricht in zijn geboorteplaats genoten te hebben, studeerde hij te Franeker, waar hij zich, onder leiding van Joannes Drusius, hoofdzakelijk op de oostersche talen toelegde. Tot voltooiing zijner studiën naar Sedan gegaan, zag hij zich eerlang aldaar aangesteld tot hoogleeraar in de hebreeuwsche taal. In het vaderland teruggekeerd, werd hij beroepen tot predikant te Neerbosch, bij Nijmegen, en in 1616 te Buren. Dit beroep had hij te danken aan Maria, gravin weduwe van Hohenlohe (dochter van Willem I), die het graafschap Buren, namens haar in Spanje vertoevenden broeder Philips Willem van Oranje, bestuurde. Toen Maurits, door diens dood, het graafschap Buren geërfd had, en de Synode van Dordrecht vergaderd was, werd Huttenus, als een aanhanger der remonstrantsche beginselen, op 5 Jan. 1619 met de overige remonstrantsche predikanten, door de Gedeputeerden der synode geschorst. Daarop volgde verbanning en in 1624 excommunicatie. Met Paschier de Fijne en andere gebannen predikanten bleef hij echter in het geheim op verschillende plaatsen prediken, waarbij hij meermalen in levensgevaar verkeerde, wanneer zulke conventikels door de gewapende macht verstoord en uiteengedreven werden. In 1631, toen er een einde was gekomen aan de vervolgingen, werd hij met Towncurius, Lansbergen en Johannes Loedingius te Rotterdam voorloopig, eenige maanden later voor vast aangesteld. In het volgende jaar bediende hij tijdelijk de remonstrantsche Gemeente te Nijmegen. Van 1639 tot 1643 was hij werkzaam te Noordwijk, waar hij met Curcellaeus (Etienne de Courcelles) belast werd met het onderwijzen der collegianten. Ten slotte keerde hij in 1649 naar Nijmegen terug, waar hij
de remonstrantsche gemeente tien jaren lang leeraarde, bijgestaan door proponenten, totdat hij in 1659 het emeritaat verkreeg. Zijn portret, geschilderd door Govert Flinck, werd in koper gegraveerd door Bary. Men heeft van hem: De gemeene vraghen van de genaamde Catholycken den geloove rakende, voor-ghestelt door Laurentius Beyerlina. Mitsgaders de rechtsinnige catholycke antwoorden op deselve vraghen ghegheven (Amst. 1632); Antwoorden op vier vragen van een paapsch priester aen een remonstrantsch predikant, gestelt tot ontdeckinge van de voornaamste sophisteryen, waermede de Papisten omgaan om de eenvoudige te verstricken, en tot hare secte te trecken (Rott. 1640); De volkomenheit en klaarheit van 't woordt Gods, vervat in de H. schriftuur in alle saken ter saligheit noodig, verdedigt tegen de tegenwerpingen der papisten, begrepen in 10 vragen ('s Grav. 1641); Bom-ijs van 't sacrament des autaers, Dat is: vertooninghe van de nietige redenen ende ydele uytvluchten, die Christianus Philalethes heeft weten te halen uyt de paepsche leeraers voor de leere van de Transsubstantiatie (Amst. 1642).
Bovendien was hij de schrijver der Sieckentroost, die achter Wtenbogaerts Onderwysinghe in de Christelyke religie werd opgenomen.
Zie: Brandt, Hist. der Ref. II, 444-447, 706; III, 333-336, 730, 798, 881, 917; Cattenburgh, Bibl. Rem. 96-99; Tideman, de Rem. Broed. 17, 43, 47, 51, 92, 228, 278, 283; dez., Histor. Overzigt van de catech. liter. der Rem. 20-23; van der Hoeven, Tweede