het Kon. Ned. Instituut (thans Kon. Akad. v. Wetensch.) bovenbed. legaat vermaakt, met het doel, daaruit jaarlijks uit te loven - tot opwekking van den toen reeds verflauwden lust voor de beoefening der latijnsche poezie - een gouden of zilveren eereprijs voor het beste latijnsche dichtwerk. De beoordeeling van dezen wedstrijd op te dragen aan geleerden, hiertoe door genoemd Instituut aan te wijzen. Nog vele andere maatschappijen en instellingen werden door den ‘Nestor der Nederl.-Latijnsche dichters’ rijkelijk bedacht.
H. was gehuwd, sedert 1780, met Marg. Jeanne van den Brandeler, doch liet bij zijn dood geen kinderen na.
De geschriften van Hoeufft bewegen zich uitsluitend op 't gebied der taal- en letterkunde, oude en nieuwe beide. Reeds als 22-jarig jongeling gaf hij, in vereeniging F.P. Burman, een proeve van latijnsche gedichten, Carmina juvenilia getiteld (1778), die met grooten bijval ontvangen werd. In 1805 verscheen een nieuwe bundel, get. Jacobi Henrici Hoeufft, Icti, Carmina, waarvan het ‘zoetvloeiend en rhythmisch Latijn’ door bevoegde beoordeelaars nog meer bewonderd werd. In 1820 volgde zijn Parnassus Latino- Belgicus, waarin de dichter de verdiensten van vroegere landgenooten, die eveneens latijnsche verzen maakten, in herinnering bracht. Op ruim 80-jarigen leeftijd gaf hij nog als toegift: Carminum Epidosis (1839). Middelerwijl had hij belangrijke studiën over Anacreon e.a. in het licht gegeven: Anacreonti quae tribuuntur carminum paraphrasis elegiaca (1795); Tentamen Anacreonteum alterum, sive Anacreontis quae dicuntur Odaria, Latine reddita (1797); Pericula Critica (1808) en Anacreons gezangen in Nederlandsche versmaat overgebracht (1816). Geschriften, die van grondige en uitgebreide studie der Nederl. taal getuigen, zijn: Taalkundige aanmerkingen op eenige Oud- Vriesche spreekwoorden (1816); Taalkundige bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige, meest Nederlandsche plaatsen (1817); Proeve van Bredaasch taaleigen, of lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen verzameld en toegelicht (1836 en 37, 4 stukken; in 1838 door een Aanhangsel gevolgd); ten slotte een Verzameling van Fransche woorden uit de Noordsche talen afkomstig
of door sommigen afgeleid (1840; 3 stukken). Een onuitgegeven handschrift Over de overeenkomst van Nederl. woorden met het Bas-Bretonsch of Keltisch en een uitgebreider Over de overeenkomst van vele Wallische en Bas-Bretonsche woorden met het Nederlandsch en het Platduitsch of Nedersaksisch werden door H. aan de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden vermaakt.
Zijn portret is gelithographeerd door P.v.d. Eynde.
Zie: Levensber. Letterk. 1843, 28; Bredasche Cour. v. 19 en 28 Febr. 1843; v. Kampen, Gesch. der Kunsten en Wetensch. II, 565; Collot d'Escury, Hollands roem (reg.); Peerlkamp, De vita .... Nederlandorum qui carmina lat. comp. i.v. eindelijk voor het geslacht Hoeufft: Annuaire généal. des Pays- Bas 1876, 68 en Adelsarchief 1900, 37 e.v.
Zuidema