Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 509]
| |
Ziericzaeus en stud. litt. 25 Nov. 1592 ingeschreven te Leiden, doch promoveerde - vermoedelijk elders - in de medicijnen, waarna hij Frankrijk, Duitschland en Italië bezocht. Als praktiseerend geneesheer vestigde hij zich eerst te Dixmuiden, later tot hulp van de burgerij en het garnizoen te Ostende en kwam - ongetwijfeld bij de overgave in 1604 - vervolgens te Middelburg. Als jonggezel van Zierikzee, doch maiorennis, med. dr. en ‘genouch bekent’ ondertrouwde hij aldaar 20 Oct. 1607 (getr. 7 Nov.) met Elisabeth van de Vivere, geb. te Gent, dochter van den ook in Duisburg (zie bij Thomas) verwanten hebbenden Joos en vroeger gehuwd (ondertr. 7 Jan. 1595) met Hans of Johannes, zoon van den middelburgschen baljuw David Somer. Uit zijn huwelijk zijn te Middelburg gedoopt de tweelingen Abraham en Isaac Gr. (kol. 505), Anna Gr. 27 Jan. 1613 en Jacob 28 Mei 1615. Na het overlijden van zijn vrouw (over de weezen werden hij, Daniel Gr. en Dr. Jacob Lansbergen (II kol. 773) 5 Juni 1620 voogd) en waarschijnlijk reeds vóór 1623 (een brief van hem dd. 27 Mrt. 1623 aan Guill. Coddaeus te Amsterdam, bibl. rem. gem., is reeds uit die stad gedagteekend; een andere aan denzelfden is te Leiden univ. bibl.) verhuisde hij, wellicht op verzoek, naar Amsterdam, waar hij woonde op de Anjeliersgracht. In 1628 trachtte hij er aan de latijnsche school in de plaats te treden van Dr. Fontanus, werd rector, maar geraakte in 1631 die betrekking kwijt. Dat jaar vertoefde hij - wellicht tijdelijk - in den Haag en beklaagde zich bij zijn begunstiger Const. Huygens, dat hij te Amsterdam niet goed was behandeld, daarna belasterd en daardoor thans een proces moest voeren wegens een pamflet, niet door hem, maar door een ander geschreven tegen zijn opvolger, terwijl schuldeischers het hem lastig maakten. In Dec. 1631 solliciteerde hij nog naar de rectorsplaats te Maastricht. Hij overleed te Amsterdam 26 Sept. 1634. Gr. wisselde brieven met tal van geleerden, van zijn kant geschreven in een bizonderen, zeer barokken stijl. Met eene Apologia, qua instituti sui et styli abusu et latinismi puritate abhorrentis rationem reddit, deed hij verschillende drukken in een Centuria epp. (Lugd. Bat. 1609, herdr. Frkfrt 1615), gevolgd door een Centuria epp. secunda (Amst. 1629). Ondanks de vóórin geplaatste bewijzen van instemming (Sweertius noemt hem mede ‘elegantis vir ingenii et doctrinae elegantis’) vond zijn stijl vrij algemeen afkeuring. Behalve deze zijn nog brieven bewaard gebleven tusschen hem en Const. Huygens (een 24-tal ter leidsche univ. bibl., zie ook Worp, de Briefwisseling van Const. Huygens I ('s Grav 1911) reg.), van Baerle (Barlaei epp. I (Amst. 1667) 207 en 207-210 en ook te Leiden, univ. bibl.), Hooft (Hooft's Brieven ed. van Vloten I (1855) 329) en Justus Ryckwaart (Oxford, Bodleian libr.). Ook was hij bevriend met den voormaligen zierikzeeschen rector, later te Amsterdam wonende, Reinier Telle. Zie: Sweertius, Athenae belgicae (Antw. 1628) 620; Gouthoeven, Chronyk ('s Grav. 1636) 225; Valerius Andreas, Bibl. belgica (Lov. 1643) 741 en Boxhorn, Chronyk van Zeeland I (Midd. 1644) welke beiden hem geboortig noemen uit de Paltz, door geen enkel bewijs gestaafd, evenals Paquot, Mémoires III (Louv. 1770) 344, die hem oudsten zoon noemt en zijn geboorte stelt omstr. 1555; de la Rue, Geletterd Zeeland (Midd. 1741) 295-97; Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen I (Midd. 1893) 301. de Waard |
|