[Gruterus, Thomas]
GRUTERUS (Thomas), Frisius-Groningensis, zooals hij ergens wordt genoemd, Nov. 1605 te Zierikzee gestorven en in de St. Lievens-Monsterkerk daar begraven, week om de religie uit naar de Paltz (Paquot en anderen na hem, dit vermeldende, doen hem zonder eenigen grond geboren worden te Zierikzee omstr. 1520) en doorreisde Zwitserland en Italië, wanneer is niet bekend. Omstreeks 1559 stelde hij een geschrift samen over David Joris (zie ook onder bij de door hem nagelaten hss.) en stond dat jaar over dat onderwerp in correspondentie met Joh. Acronius te Basel, die hem een brief zond van den groninger Schaffer, niet geheel juist afgedrukt bij Gabbema, Ill. et clar. vir. epp. In 1560 en 1561 was hij eenigen tijd hoogleeraar in de theologie te Duisburg (Petri Gruteri, Epp. cent. sec. (Amst. 1629) 197, 198). Onzeker is ook of hij vóór zijne uitwijking dan wel in dezen tijd rector van de latijnsche school te Dokkum is geweest, waar onder hen werkzaam was Alardus Auletius, met wien hij tot zijn dood bevriend bleef. Suspect om de religie bij de magistraat is hij omstreeks den tijd van de instelling der bisdommen (1559) ontslagen en zeker vóór den slag bij Heiligerlee, waaraan Auletius deelnam (Navorscher XLVI (1896) 86-87). Waarschijnlijk verbleef hij omstreeks 1566 te Deventer, waar toen zijn zoon Reynier (zie onder) is geboren.
Te Zierikzee kwam hij in 1578 als tweede predikant in dienst. In 1581 behoorde hij onder de afgevaardigden van Zeeland ter nationale synode van Middelburg. Zijn vrouw heette Aeltgen Jans. We kennen van hem verder de volgende kinderen: Anna, geb. te Groningen, die 27 Dec. 1579 te Zierikzee belijdenis deed, daar Febr. 1593 huwde met Pieter van der Haghe, j.m. van Gent, en 25 Dec. 1603 met attestatie uit Rotterdam naar Zierikzee terugkeerde; Jacobus (1) (kol. 506); Elsken, geb. te Groningen en gehuwd met Gilles Corens, weduwnaar van Gent, zij deed 7 Oct. 1582 belijdenis; Johanna, die 21 Apr. 1585 belijdenis deed; Agnietken, 22 Apr. 1590 tot het Avondmaal toegelaten, 1623 als weduwe gehuwd met den weduwnaar Pieter Leenaertz, dijkgraaf van Oosterland te Oosterland en 1627 in 3e huwelijk met Jan Frederiksen Masuërenhout, weduwnaar te Zierikzee.
Bovengenoemde Reynier werd 21 Augustus 1584 te Leiden ingeschreven als stud. theol. en 13 Augustus 1588 te Heidelberg, waar hij in 1590 phil. mag., 17 Mrt. 1591 tweede regent van het door graaf Jan Casimir gestichte college en 29 Aug. 1591 lid van den senatus philosophicus werd. Hij kan identiek zijn met den Reynier Gr., die Juni 1593 te Middelburg bij zijn broeder Jacob (zie boven) logeerde (Petri Gruteri. Epp. cent. sec. (Amst. 1629) 217) en weldra te Zierikzee verbleef, indien hij daar 25 Dec. 1593 niet met belijdenis, zooals men opgeeft, maar met attestatie ten avondmaal kwam. Ook over zijn jongeren broeder Johannes Gr., die zich op een reis in Italië onvoorzichtig over de kerk uitliet, op zijn vlucht voor de inquisitie te Napels ziek werd en overleed, zijn eenige bizonderheden te vinden in dé briefverzameling van Petrus Gr. Daarin zijn ook brieven opgenomen van Thomas Gr., en behalve eene genealogie van zijn geslacht, waarvan het gemis zich hier doet gevoelen, worden daarin als door Thomas nagelaten handschriften genoemd: Hodaeporicon belgicum, helveticum, italicum, germanicum, westphalicum ll. II; Ephemeris rerum etc. lib.; I Hist. Davidis Georgii