Muller (Amst. 1882) no. 315) en 27 Mrt. 1654 een aan Is. Vossius (Amst. Bibl. Rem. gem.). Later werd hij rector der latijnsche school te Nijmegen (Kan, Het 325-jarig bestaan der apostol. school te Nijm. (Utr. 1869) 9, 36, 37) welke functie hij vervulde tot Mei 1661, in welken tijd zijn vriendschap met M. Casaubon blijkt (vier brieven aan dezen 31 Mei 1652 - 10 Oct. 1662 op Br. Mus. State-papers, Burn. 369) en die met J. Oudaan dagteekent (21 Aug. 1660, 7 Nov. 1668, 14 Apr. 1672 en 16 Apr. 1673 te Amst., Bibl. Rem. gem.). Als opvolger van Abr. Beeckman trok hij Mei 1661 als rector der latijnsche school naar Rotterdam (Kan, Gesch. van het erasmiaansch gymn. (Rott. 1884) 41, 42) waar hij St. Lubienitzki waarnemingen leverde voor diens groot werk over kometen (Huygens, Oeuvres complètes VI (La Haye 1895) III) en, behalve steeds met Const. Huygens (verscheidene brieven aan dezen ter bibl. leidsche acad. en Kon. Ac. te Amst.; zie ook Kan a.w. 139-140 en de Briefwisseling van Const. Huygens ed. Worp), met Is. Vossius (16 Apr., 17 Apr. 1666; 6 Apr. 1667; 20 Apr. 1668; 29 Mei 1676, 17 Febr. 1678 te Amst. Bibl. Rem. gem.) Chr. Hartsoecker (Rotterdam, Bibl. Rem. gem.), Ger. Brandt (1669 en 1673 ibid. en ook ter leidsche univ. bibl.), P.D. Huet en Nic. Heinsius (beiden te Leiden) en Nic. Blancardus (Burman, Sylloge epp. II (Lugd. Bat. 1723) 639). Bij zijne weduwe Johanna van den Heuvel liet Gr., zoover bekend, drie kinderen na: Lysbeth, geb. te Rotterdam 29 Mrt. 1663; Pieter Gr., geb. 13 Nov. 1670, ingeschreven te Leiden als stud. jur. 6 Sept. 1687, beëedigd als advocaat voor het Hof van Holland
8 Nov. 1691, en Sara Gr., geb. 31 Juli 1674. Op letterkundig gebied gaf hij, met eene editie van Tacitus eene latijnsche vertaling van de aanteekeningen van Henry Savill op dien schrijver (Amst. 1649), maar bemoeide zich ook met natuurkunde en philosophie. Uit de bibliotheek van den engelschen resident in den Haag, William Boswell, gaf hij met opdracht en voorrede uit een posthuum werk van William Gilbert (1540-1603) de Mundo nostro sublunari philosophia (Amst. 1651), waarin een philosophisch stelsel tegenover dat van Aristoteles wordt gesteld. Evenals zijn broeder Jacob groot bewonderaar van Fr. Bacon, die bij zijn overlijden een aantal zijner handschriften in Boswell's handen had gesteld, vertaalde hij daarvan uit het engelsch een twintigtal kleinere geschriften, vervolledigde ze, geïnspireerd door gesprekken met Boswell, en gaf ze, met opdracht dd. den Haag 26 Nov. 1653 aan den middelburgschen geneesheer Petrus Burs, uit als: Fr. Baconi de Verulamio Scripta in naturali et universali philosophia (Amst. 1653). Ook bewerkte hij, na den dood van zijn broeder, een nieuwen druk van diens in 1648 verschenen vertaling van Baco's Sylva Sylvarum (Amst. 1661), evenals het eerste geschrift later opgenomen in Bacon's Opera omnia T. III en IV (Amst. 1685, 1730). Op het eind van zijn leven trachtte hij ook nog de uitgave te verwezenlijken van een Sylloge epp. quas Hugo Grotius scripsit ad Belgas, Germanos etc., waarvoor hij vele bouwstoffen had verzameld. (Burman, Sylloge epp. V (Lugd. Bat. 1723) 131).
Zijn zinspreuk was: Ἀιὲν ἀϱιστεύειν (Hom. II., z, 208).
de Waard