[Gronsfeld, Bertram Philip Sigismund Albrecht graaf van]
GRONSFELD (Bertram Philip Sigismund Albrecht graaf van), Diepenbroick Impel, zoon van Johann Bertram Arnold en van Maria Wilhelmina Charlotta, gravin von Wartensleben, geb. slot Impel 19 Nov. 1715, gest. te Amsterdam 14 Nov. 1772. Naar het schijnt door hulp van de Back kwam hij in dienst van den prins van Oranje, die hem in de administratie zijner duitsche landen gebruikte. De omwenteling van 1747 kwam hem zeer ten goede; op 's prinsen aanbeveling werd hij in November 1747 benoemd tot extra-ordinaris envoyé te Berlijn; Frederik II was echter slecht over hem te spreken en zag hem in het laatst van 1748 met genoegen tijdelijk naar de Republiek terugkeeren. Hier had hij een poos lang grooten invloed: hij verbond zich nauw met Willem Bentinck, die zijne bekwaamheden hoog aansloeg en op dezen tijd ook nog in goede verhouding stond met de Back en den amsterdamschen burgemeester Hasselaar. Dank zij den steun van Bentinck en de Back werd hij lid van den bijzonderen raad des prinsen; in 1749, nadat hij van zijn broer Frederik de heerlijkheid van Wyngaerden en Ruybroek had gekocht, werkte Bentinck uit dat hij in de Ridderschap van Holland werd benoemd; in 1750 steunde de prins zijne sollicitatie naar het drostambt van Muiden, waaraan de ambten van dijkgraaf van Naarden en Gooiland en van hoofdschout van Weesp en Weesperkarspel verbonden waren; inderdaad benoemden hem de Staten van Holland in Juli, waarbij hem ook de vriendschap van Amsterdam zeer te stade kwam. Op dit tijdstip handelde hij echter reeds niet meer in overeenstemming met de politieke beginselen van Bentinck, die toenmaals te Weenen was: met de Back en met Hasselaar ging hij zich kanten tegen de politiek van het oude systeem en tegen de plannen die met de britsche
regeering waren beraamd. Het gevolg hiervan was een breuk met Bentinck na diens terugkomst, en sinds dien tijd bleven zij geslagen vijanden; zoo min als de Back werd hij dan ook opgenomen in den raad voor buitenlandsche zaken, tot welks instelling Bentinck den prins bewoog. Naar Berlijn teruggekeerd, bleef hij den gezantschapspost bekleeden tot in 1758, toen hij op verlangen van Frederik II werd teruggeroepen. Hij was sterk ontstemd, en na den spoedig gevolgden dood der Gouvernante zette hij Brunswijk den voet zeer dwars. Hij had, uit zijn huwelijk met A.S.F. gravin von Löwenstein Wertheim Virneburg Limpurg, een vrij talrijk gezin en geen groote middelen: in April 1759 werd hij bestemd om van Wassenaar als gezant te Madrid te vervangen, maar moeilijkheden met het spaansche hof waren oorzaak, dat hij eerst in Mei 1761 definitief werd benoemd. Doch juist toen kwam door den dood van van Sterrenburg eene plaats open in de Admiraliteit van Amsterdam, die nu Gronsfeld in Juli 1761 verkreeg; hij bedankte toen voor het gezantschap. In 1762 stuurde hij met Hompesch en de amsterdamsche burgemeesters op een breuk met Engeland aan, zonder succes. Volgens den franschen gezant d'Affry, evenzeer als volgens de Bentincks, was hij een zeer onbetrouwbaar persoon, en d'Affry bericht, dat hij zich volstrekt aan Frankrijk wilde verkoopen voor 10.000 livres.
Zie: Archives d.l.M. d'Orange N., 4e S. I-IV; Gedenkschriften van G.J. van Hardenbroek, I; Pol. Corr. Friedr. d. Gr. VI, XII-XIV, XVI; Uittreksels uit de brieven van D' Affry, in de Bijdr.