hun zoon Pieter van Winter Nicolaasz. en diens gade Anna Louiza van der Poorten. Deze en andere kunstvrienden versterkten haar met hun aanmoedigingen in haar dichterlijke oefeningen. Mevr. Griethuizen - Carelius wordt ons door hare kennissen geschetst als helder en opgeruimd van geest, beminnelijk in den omgang, plichtgetrouw als echtgenoote en moeder. Haar zinspreuk was: ‘Het noodige moet voorgaan, het nuttige volgen’.
Tal van gelegenheidsgedichten zagen van hare hand het licht, zoowel in de jaarboekjes en andere verzamelingen van dien tijd, als afzonderlijk. Wij noemen: Zegezang op Doggersbank, den 5den van Oogstmaand en de daarbij gevoegde Lijkzang op W.J. Baron van Bentinck, overl. den 23sten van Oogstmaand (1781); Ter verheffing van P. van Winter N.S. zoon, tot bewindhebber der O. Ind. Comp. (1781); Op de Nederl. kweekschool ten dienste der zeevaardij te Amsterdam (1785); Het kunstrijk orgelspel van Boursse (1785); Op de 50-jarige jubelrede van Ds. C.H. van der Aa (1792), en Huwelijkszang aan haar zoon Paulus Griethuizen (1805), van wien bijdragen voorkomen in Nederl. Hermes en in De vriend des Vaderlands.
Zie: van der Aa, Biogr. Woordenb. Ned. dichters II, 284 en 285, en Alg. Konst- en Letterb. 1846, I, 358.
Zuidema