Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 485]
| |
van Isaac van G. en Catharina van Lancom, studeerde in zijn geboorteplaats in de letteren en rechten, promoveerde in laatstgenoemde faculteit op Stellingen (1808) en in eerstgenoemde op een Disputatio philologica de historicis Polybii laudibus (1809). Middelerwijl werd hij in eerstgenoemd jaar, kort na zijn juridische promotie, tot rector der latijnsche scholen te Zwolle benoemd. In 1815 volgde zijn benoeming tot hoogleeraar te Utrecht, welke betrekking hij aanvaardde met een Oratio de antiquis historicis cum recentioribus comparatis (1816). Voor een benoeming voor een professoraat aan het athenaeum te Deventer (1815), en voor een aan de hoogeschool te Leiden (1820) bedankte hij. Leerling en vriend van Ph.W. van Heusde, volgde hij diens richting in de studie der oude letteren en was evenals deze een bekwaam en smaakvol philoloog. Tot 1855, toen hij emeritus werd, was hij een sieraad van de utrechtsche academie. Behalve zijn bovengenoemde disputatie en oratie, schreef hij, onder meer: De diversa Eloquentiae Romanae conditione libera republica et sub imperatoribus (1824); Redevoering tot viering van het 50-jarig bestaan van het Prov. Utr. genootschap (1825); Oratio de Francisco Petrarcha, literarum humaniorum saeculo XVI instauratore praecipuo (1829); Adhortatio ad studiosos reipublicae causa in bellum abituros (Utr. Stud. alm. 1830); Gratulatio post eorum reditum (ibid. 1832); Sermo post obitum Heusdii ad discipulos habitus (1839); een Levensbericht van van Heusde (Utr. Stud. alm. 1840), en Mededeelingen nopens de heerbanen en den cursus publicus in het Romeinsche rijk (1846). Goudoever was lid v.d. derde klasse van het Kon. Ned. Instituut, van de Maatsch. der Ned. Letterk, te Leiden, van het Prov. Utr. Genootsch. enz. Hij was gehuwd met Mej. J.E. Kreling, die hem verscheiden kinderen schonk. Zijn portret werd gelithographeerd door H.J. Backer, J.P. Houtman en W.J. Paling Jzn. Zie: Levensberichten Letterk. 1858, 79. Zuidema |
|