bekleedde hij nog het ambt van secretaris van Gedeputeerde staten, werd in 1667 lid der Staten-Generaal en later voorzitter van dit lichaam. In 1672 werd hij door de Staten gemachtigd om gezamenlijk met prins Willem III, van Beuningen en van Beverningh te onderhandelen met de engelsche gezanten Arlington en Buckingham. Nog diende hij de Republiek als gedeputeerde te velde, kwam voorts in 1673 als afgevaardigde der Staten-Generaal naar Utrecht en beraamde daar met zijne mede-gedeputeerden, nadat de Franschen die stad verlaten hadden, de schikkingen, die destijds zoo veel beroering veroorzaakten. Hetzelfde jaar teekende hij het verbond met den koning van Spanje. In 1665 was hij wegens Groningen lid der Admiraliteit van Amsterdam, het jaar daarop van de Admiraliteit van Harlingen en in de jaren 1680, 82 en 83 curator der groningsche hoogeschool. Op den gedenkpenning geslagen ter herinnering aan het beleg te Groningen (9 Juli - 17 Aug. 1672) ziet men zijn beeltenis. Uit zijn 4 Sept. 1651 te Groningen gesloten huwelijk met Geesje Wichers (1618 - 3 Dec. 1670, dr. van Wicher Rotgersz en Beerta Schöning) liet hij twee kinderen na, een zoon Scato en eene dochter Beerta Elisabeth, gehuwd met Jozef Trip.
Zie: Chr. J. Polvliet, Geslachten Werumëus en Gockinga (1906).
v. Epen