heydt seer dienstelick en profijtelick’. Het heeft inderdaad goede eigenschappen en
toont de kennis der zeerechtsbronnen van den auteur. Dominicus Hamerster erkent, dat zijne verklaring der Statuten en ordonnantiën van Friesland ten aanzien van het zeerecht op van Glins' boek en op het werk van Verwer berust.
In 1667 wenschte men hem als opvolger van Cup tot hoogleeraar te Franeker. In Febr. van dat jaar verkreeg hij den doctorstitel, weliswaar zonder examen, maar niet dan na een ‘colloquium doctum’. Dat deze eisch gesteld werd, weet hij aan Huber. Een hoogst onaangename verhouding met dien collega was daarvan het gevolg. 14 Maart 1667 werd hij benoemd op een salaris van ƒ 1000. Reeds in 1665 had hij op een voordracht voor Franeker gestaan. Zijn onderwijs was van korten duur: reeds zes jaren na zijne benoeming overleed hij; hij bekleedde toen het rectoraat.
Zie: Boeles, Friesl. Hoogeschool, II, 241-243; G. de Wal; Oratio de claris Frisiae JCtis, ann. 234-237; De Nederlandsche Leeuw IV (1886) 37.
van Kuyk